Year 2 grammar recap

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Year 2 grammar recap

Waar wordt de present simple NIET voor gebruikt?

1. Feiten
2. Routines
3. Gewoontes
4. Dingen die nu gebeuren

Welke persoon of personen krijgen in de present simple een S achter de stam van het werkwoord?

1. I and you
2. he, she and it
3. you (plural)
4. we

Present simple

De present simple wordt gebruikt om te praten over:

* feiten (facts)

* gewoontes/ routines (habits/ routines)

* activiteiten in de nabije toekomst.

he, she & it krijgen een S achter de stam van het werkwoord.

Voorbeelden

Facts: 

"I am thirteen years old."

"We have three cats at home."

Habits / routines:

"My mom always goes to the market on Fridays."

Activities in the near future:

"The last bus leaves at 7 PM."

Kies de juiste vorm van het werkwoord.
"I always _____ (to take) the bus to school."

1. take
2. takes
3. taking
4. took

"My birthday ________ (to be) on the 9th of October."

1. be
2. am
3. is
4. are

"We ________ (to read) at school every day."

1. read
2. reads
3. reading
4. have read

PRESENT CONTINUOUS
Wat is de juiste vervoeging van de present continuous?

1. have + past participle
2. question word + personal pronoun + werkwoord
3. werkwoord + ed
4. personal pronoun + (to be) + werkwoord +ing

Present continuous 

We gebruiken de present continuous om te praten over gebeurtenissen die NU bezig zijn.

persoonlijk voornaamwoord + vorm van to be + werkwoord + ing

Voorbeelden

"I am working right now."

"We are watching a movie."

"She is reading a book."

Welke Engelse persoonlijke voornaamwoorden kun je noemen?

Kies de juiste vorm van het werkwoord.
"We ________ (to write) an essay in class."

1. is writing
2. are writing
3. am writing
4. be writing

"She ________ (to walk) to school."

1. is walking
2. are walking
3. am walking
4. be walking

Maak je eigen Engelse zin in de present continuous.

Noem drie vraagwoorden (question words).

Kies het juiste vraagwoord.
"____ is that? She looks like my sister."

1. what
2. who
3. where
4. when

"______ will you go this summer? France or Greece?"

1. who
2. what
3. when
4. where

"_______ is our next English test?"
"I think it's next week."

1. where
2. when
3. why
4. how

Maak je eigen Engelse vraagzin met één van de vraagwoorden.

Welke twee vormen van de past simple zijn er?

Past simple

De past simple kent twee vormen:

regelmatig (regular) en onregelmatig (irregular)

De reguliere vorm maak je met het werkwoord + ed.

Onregelmatige werkwoorden hebben hun eigen vorm.

Kies de juiste vorm van het werkwoord.
"I _____ (to walk) home yesterday because my bike is broken."

1. walk
2. walked
3. walking
4. was walking

"She _______ (to steal) my pencil. I told her I wanted it back."

1. stealed
2. stole
3. stoled
4. stolen

"My brother _______ (to break) his leg when he fell off his bike."

1. breaked
2. broke
3. broked
4. broken

Maak je eigen Engelse zin in de past simple.