This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
De Landbouw in Nederland
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoelen
- Uitleggen wat de drie productiemiddelen zijn. - Uitleggen welke vier vormen van landbouw er zijn. - Uitleggen waarom de landbouw is gaan specialiseren. - Uitleggen wat schaalvergroting betekent. - Uitleggen wat het doel van intensieve landbouw is. - Voorbeelden van intensieve landbouw benoemen. - Uitleggen waarom we in Nederland niet aan extensieve veeteelt doen.
Slide 2 - Slide
Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les moeten weten.
Wat weet je al over de landbouw in Nederland?
Slide 3 - Mind map
This item has no instructions
Wat is landbouw?
Landbouw is het bewerken van het land om gewassen te telen en dieren te houden.
Slide 4 - Slide
Introduceer het onderwerp landbouw.
De drie productiemiddelen
De drie productiemiddelen zijn: arbeid, kapitaal en natuur.
Slide 5 - Slide
Leg uit wat de drie productiemiddelen zijn.
Vier vormen van landbouw
De vier vormen van landbouw zijn: akkerbouw, tuinbouw, veeteelt en bosbouw.
Slide 6 - Slide
Leg de vier vormen van landbouw uit.
Waarom specialiseren?
Door te specialiseren kan een boer zich richten op een bepaald product en hierin uitblinken.
Slide 7 - Slide
Leg uit waarom boeren zijn gaan specialiseren.
Schaalvergroting
Schaalvergroting betekent dat boeren steeds grotere bedrijven hebben om meer te kunnen produceren.
Slide 8 - Slide
Leg uit wat schaalvergroting betekent.
Doel van intensieve landbouw
Het doel van intensieve landbouw is om zoveel mogelijk te produceren op een klein oppervlakte.
Slide 9 - Slide
Leg uit wat het doel van intensieve landbouw is.
Voorbeelden intensieve landbouw
Voorbeelden van intensieve landbouw zijn: kassenbouw, veehouderij en akkerbouw met veel gebruik van machines.
Slide 10 - Slide
Noem voorbeelden van intensieve landbouw.
Waarom geen extensieve veeteelt?
In Nederland hebben we geen extensieve veeteelt omdat we een dichtbevolkt land zijn en er weinig ruimte is voor grote weidegronden.
Slide 11 - Slide
Leg uit waarom we in Nederland geen extensieve veeteelt hebben.
Akkerbouw
Bij akkerbouw worden gewassen geteeld op akkers, zoals aardappelen, graan en suikerbieten.
Slide 12 - Slide
Leg uit wat akkerbouw is.
Tuinbouw
Bij tuinbouw worden gewassen geteeld in kassen, zoals tomaten, komkommers en bloemen.
Slide 13 - Slide
Leg uit wat tuinbouw is.
Veeteelt
Bij veeteelt worden dieren gehouden voor vlees, melk of eieren, zoals koeien, varkens en kippen.
Slide 14 - Slide
Leg uit wat veeteelt is.
Bosbouw
Bij bosbouw worden bomen geteeld voor houtproductie.
Slide 15 - Slide
Leg uit wat bosbouw is.
Biologische landbouw
Bij biologische landbouw worden gewassen geteeld zonder gebruik te maken van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest.
Slide 16 - Slide
Leg uit wat biologische landbouw is.
Duurzame landbouw
Bij duurzame landbouw wordt rekening gehouden met het milieu, dierenwelzijn en de menselijke gezondheid.
Slide 17 - Slide
Leg uit wat duurzame landbouw is.
Voedselverspilling
Voedselverspilling is het weggooien van voedsel dat nog eetbaar is.
Slide 18 - Slide
Leg uit wat voedselverspilling is.
Voedselverspilling in Nederland
In Nederland wordt per persoon per jaar ongeveer 41 kilo voedsel weggegooid.
Slide 19 - Slide
Vertel iets over voedselverspilling in Nederland.
Hoe kun je voedselverspilling voorkomen?
Je kunt voedselverspilling voorkomen door alleen te kopen wat je nodig hebt, restjes te bewaren en op te eten en bewust te zijn van de houdbaarheidsdatum.
Slide 20 - Slide
Leg uit hoe je voedselverspilling kunt voorkomen.
Waarom is duurzame landbouw belangrijk?
Duurzame landbouw is belangrijk omdat het bijdraagt aan een gezond milieu, dierenwelzijn en de menselijke gezondheid.
Slide 21 - Slide
Leg uit waarom duurzame landbouw belangrijk is.
Wat heb je geleerd?
Wat heb je vandaag geleerd over de landbouw in Nederland?
Slide 22 - Slide
Vat de les kort samen en vraag de leerlingen wat ze hebben geleerd.
Quiz
Test nu je kennis over de landbouw in Nederland met deze korte quiz.
Slide 23 - Slide
Laat de leerlingen individueel of in groepen een korte quiz maken over de lesstof.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 24 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 25 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 26 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.