mo2a - Mittwoch, den 14. April

Guten Morgen!
Mittwoch, den 14. April
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Guten Morgen!
Mittwoch, den 14. April

Slide 1 - Slide

Was werden wir heute machen?
Wiederholung Grammatik (Quiz)

Lesetext 2 kontrollieren
Übungstest kontrollieren

selbständig arbeiten: 



Slide 2 - Slide

Wiederholung Grammatik - Werkwoorden in de tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord

QUIZ!

Slide 3 - Slide

Welk ezelsbruggetje is er voor de uitgangen van het werkwoord in de tegenwoordige tijd van boven naar beneden?

Slide 4 - Open question

Wat zijn de stappen die je doorloopt om een werkwoord in het Duits te maken?
A
stam - persoonlijk voornaamwoord - (fe)esttenten
B
hele werkwoord - (fe)esttenten - persoonlijk voornaamwoord
C
hele werkwoord - persoonlijk voornaamwoord - (fe)esttenten
D
stam - (fe)esttenten - persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
-e
-(e)st
-(e)t
-en
-(e)t
-en

Slide 6 - Drag question

Vertaal:
spielen - (Wij spelen) ... im Garten.
A
Wir spielt
B
Wir spielen
C
Ihr spielt
D
Ihr spielen

Slide 7 - Quiz

Vertaal:
machen - (Zij maakt) ... schöne Bilder.

A
Sie mache
B
Es macht
C
Sie macht
D
Es machen

Slide 8 - Quiz

Vertaal:
heißen - (Jij heet) ... Jan.
A
Du heißst
B
Er heißt
C
Ich heiße
D
Du heißt

Slide 9 - Quiz

Vertaal:
fotografieren - (U) haben mich (gefotografeerd).
A
Sie ... gefotografiert.
B
Er ... fotografiert.
C
Es ... gefotografiert.
D
Sie ... fotografiert.

Slide 10 - Quiz

Vertaal:
arbeiten - (Jullie werken) ... am Montag, Dienstag und Donnerstag.
A
Ihr arbeit
B
Ihr arbeitet
C
Sie arbeitet
D
Sie arbeiten

Slide 11 - Quiz

Vertaal:
antworten - (Hij antwoordt) ... immer langsam.
A
Er antwortet
B
Er antwort
C
Es antwortt
D
Sie antworten

Slide 12 - Quiz

Vertaal:
finden - Wie (vind jij) ... diese Idee?

A
findet du
B
findst du
C
findest du
D
findt du

Slide 13 - Quiz

Vertaal:
reden - (Zij) ... haben miteinander ...(gepraat).
A
Sie ... geredt.
B
Ihr ... geredet.
C
Sie ... geredet.
D
Wir ... geredt.

Slide 14 - Quiz

Lesetext 2 kontrollieren

Na de les zet ik de antwoorden van de leesteksten op Classroom.

Tekst 4 kun je zelf nakijken.
Tekst 3 kun je als oefening maken en zelf nakijken.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Übungstest kontrollieren

Na de les zet ik de antwoorden van de oefentoets op Classroom.
Dan kun je zelf Aufgabe 1 und Aufgabe 2 nakijken.
Aufgabe 3 en Aufgabe 4 doen we nu wel samen.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

selbständig arbeiten

Machen:
- Umfrage Sprechkarten (link zet ik in de chat)
- Wiederholung 6 -> Aufgaben 1, 2, 3, 6

Lernen:
- Wörter Lernliste NL-DU + DU-NL (Seite 26)
- Sprachmittel NL-DU (Seite 27)
- Grammatik werkwoorden + voltooid deelwoord (Seite 27)

Slide 19 - Slide

Schrijf op waarvan jij denkt dat al goed gaat en wat je nog beter moet leren/oefenen

Slide 20 - Open question