Hoofdstuk 3 (deel 3)

Welkom 
Economen! 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Welkom 
Economen! 

Slide 1 - Slide

Programma
  • Terugkijken rekenwerk paragraaf 3.2 (3.18 / 3.19 / 3.22)
  • Overige vragen nakijken via Teams
  • Uitleg paragraaf 3.3
Keuze uit: 
  • Maken huiswerk paragraaf 3.3
  • Extra uitleg rekenwerk
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Je weet welke verschillende leningen zijn er?
  • Je weet welke redenen mensen hebben om geld te lenen (leenmotieven)
  • Je weet wanneer neem je welke lening neemt
  • Je kunt berekenen hoeveel een lening kost (kredietkosten)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

In de aflevering komen verschillende methodes naar voren om schulden te voorkomen en om jongeren met schulden te helpen. Welke vind jij de belangrijkste/ beste?
Leg uit waarom.

Slide 5 - Open question

Welke redenen kun je hebben om geld te lenen?

Slide 6 - Mind map

Leenmotieven = Redenen om geld te lenen.

  • Aanschaf van duurzame consumptiegoederen 
  • Opvang van tijdelijke tekorten (schulden)
  • Opvang van calamiteiten (tegenvallers)
  • Aanschaffen van een huis (hypotheek)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Lening terugbetalen
Als je geld hebt geleend moet je twee dingen terugbetalen

  1. Het leenbedrag (=aflossen) --> je schuld wordt minder 
  2. Een vergoeding (=rente)

Slide 9 - Slide

Vormen van consumptiefkrediet
- Persoonlijke lening 
(aflossen in vooraf afgesproken termijnen)

- Doorlopend krediet 
(betaal je ook in maandtermijnen terug,
maar het afgeloste bedrag kun je weer opnemen)

- Salariskrediet
(tot een bepaald bedrag in het rood → hangt van je salaris af)

Slide 10 - Slide

Persoonlijke lening (kosten berekenen)

Stap 1: Hoeveel moet ik terugbetalen?

Formule = termijnbedrag x aantal maanden = totale kosten


Stap 2: Hoeveel moet ik aan rente betalen?

Formule = totale kosten - lening = kredietkosten



Slide 11 - Slide

Kredietkosten: rekenvraag
  • Je leent €4.000 met een looptijd van drie jaar en betaalt in maandtermijnen van €130,-. Wat betaal je aan kredietkosten? 

  • Totale kosten 3 x 12 x €130  = €4.680                                      
  • Leenbedrag                                = €4.000
----------------------------------------   - 
  • Kredietkosten                           =€      680

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Noem een kredietvorm.

Slide 14 - Open question

Wat is rente?
A
Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
B
Een extra lening
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen

Slide 15 - Quiz

Welke redenen zijn er om te lenen?

Slide 16 - Open question

Wat is het verschil tussen een persoonlijke lening of een doorlopend krediet?

Slide 17 - Open question

Welke rente is hoger?
A
de spaarrente
B
de kredietrente

Slide 18 - Quiz

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de totale kosten?
A
€2000
B
€2200
C
€2300
D
€2400

Slide 19 - Quiz

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€1000
B
€1200
C
€1300
D
€1400

Slide 20 - Quiz

Any questions?

Slide 21 - Open question

Programma
  • Terugkijken rekenwerk paragraaf 3.2 --> (3.18 / 3.19 / 3.22)
  • Overige vragen nakijken via Teams
  • Uitleg paragraaf 3.3
Keuze uit: 
  • Maken huiswerk paragraaf 3.3
  • Samen oefenen met het rekenwerk

Slide 22 - Slide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Je weet welke verschillende leningen zijn er?
  • Je weet welke redenen mensen hebben om geld te lenen (leenmotieven)
  • Je weet wanneer neem je welke lening neemt
  • Je kunt berekenen hoeveel een lening kost 

Slide 23 - Slide