Naar bed.

Naar bed.
  1.      Het is zes uur.
  2.      Jan heeft net zijn rijst en groente op.
  3.      Nog een uur en dan moet Jan naar bed.
  4.      Hij heeft nog geen zin.
  5.      Van mam moet hij in bad.
  6.      Jan loopt naar het bad.
  7.      Hij zet de kraan open.
  8.      Het bad loopt vol en Jan kleedt zich uit.
  9.      Jan zit in bad en wast zich.
  10.      Als hij klaar is voelt hij zich moe.
  11.      Jan gaat naar bed.
1 / 6
next
Slide 1: Slide
Begrijpend lezenSpeciaal OnderwijsLeerroute 5

This lesson contains 6 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Naar bed.
  1.      Het is zes uur.
  2.      Jan heeft net zijn rijst en groente op.
  3.      Nog een uur en dan moet Jan naar bed.
  4.      Hij heeft nog geen zin.
  5.      Van mam moet hij in bad.
  6.      Jan loopt naar het bad.
  7.      Hij zet de kraan open.
  8.      Het bad loopt vol en Jan kleedt zich uit.
  9.      Jan zit in bad en wast zich.
  10.      Als hij klaar is voelt hij zich moe.
  11.      Jan gaat naar bed.

Slide 1 - Slide

Wat eet Jan?
A
pannenkoeken
B
een boterham
C
vlees en soep
D
rijst en groente

Slide 2 - Quiz

Hoe laat moet Jan naar bed?
A
8 uur
B
7 uur
C
6 uur
D
5 uur

Slide 3 - Quiz

Wie is "hij" op regel 5?
A
mam
B
het bad
C
Jan
D
de kraan

Slide 4 - Quiz

Van wie moet Jan in bad?
A
mama
B
oma
C
papa
D
hij wil zelf

Slide 5 - Quiz

Wat doet Jan eerst bij het bad?
A
Hij kleedt zich uit.
B
Hij zet de kraan open.
C
Hij gaat naar de wc.
D
Hij wast zich.

Slide 6 - Quiz