vraagzinnen en herhalen pers vnw

Nederlands leren is een eitje



Get your folder out, your notebook and a pen
Pak je map, je schrift en een pen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Nederlands leren is een eitje



Get your folder out, your notebook and a pen
Pak je map, je schrift en een pen

Slide 1 - Slide

Inquiry question (lesdoel)
wat zijn persoonlijke voornaamwoorden en hoe gebruik je ze?
What are personal pronouns and how do you use them?

Hoe maak je een vraagzin?
How do you create a question?

Slide 2 - Slide

Wat doen we vandaag?
task persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns)en dictee teruggeven en kort bespreken
gratis Nederlands leren-tekst
Video leerstijlen
groepswerk
zinnen en video
quiz


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Task
beantwoord de drie vragen-write answers in your notebook

write your answers in Dutch (as much as you can)
schrijf je antwoorden in het Nederlands 

Slide 5 - Slide

Video learning styles
What are learning styles
Which learning style do you prefer?
1 Reflective
2 Activist
3 Theorists
4 Pragmatist

Slide 6 - Slide

task 15-20 mins
1. Get together with students who choose the same style as you
2 choose two activities from the top 10 that fit your style
3 Together you create an action plan in a Google doc to make these two activities happen
4 hand in your action plan via MB. Give it the name of your learning style and a list of the name of students in your group.
5 homework: do one of the activities in your action plan

Slide 7 - Slide

Order of a question sentence
werkwoord-onderwerp (wie of wat)-rest of the sentence
Heeft-jouw vader-een auto?
Had jouw vader een auto?
Hebben jouw vader en je opa een auto?

Can you hear the difference in the melody of a sentence and a question?




Slide 8 - Slide

Exception in verb:


 Fiets jij naar huis? Jij fietst naar huis.
Loop jij naar huis? Jij loopt naar huis.

In a question the verb is in front of the subject, then you do not add a t. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Zelf oefenen/let's practise
Maak van de zin een goede vraagzin.
Create a good question with the sentence.


Slide 11 - Slide

Het meisje koopt een ijsje.
A
Koopt ze een ijsje?
B
Ze koopt een ijsje?

Slide 12 - Quiz

De docent staat bij de bus.
A
Staat de docent bij de bus?
B
De docent bij de bus staat?

Slide 13 - Quiz

De jongens lopen hard.
A
Lopen de jongens hard?
B
Hard lopen de jongens?
C
Hard lopen de jongens?

Slide 14 - Quiz

De man werkt op het kantoor

Slide 15 - Open question

De meisjes fietsen naar school.

Slide 16 - Open question

De moeder drinken koffie in het park.

Slide 17 - Open question