1. Is Lucas een vriend van hen?
2. Waarom(=why) zijn zij niet geïnteresseerd in toneelspelen?
3. Het is vandaag haar eerste(=first) dag op(=at) school.
4. Heten die(=those) leerlingen(=students) niet Sam en Suzie?
5. Ik ben erg nieuwsgierig, waarom is Julie geen vriend van jou?