HV2 K3 oefentoets L 1-2-3

HV2 K3 oefentoets L 1-2-3
München - Tijdsbepalingen - Kloktijden - Dagen - Jaargetijden- Sterke werkwoorden met a-Umlaut en e/i-Wechsel 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

HV2 K3 oefentoets L 1-2-3
München - Tijdsbepalingen - Kloktijden - Dagen - Jaargetijden- Sterke werkwoorden met a-Umlaut en e/i-Wechsel 

Slide 1 - Slide

Übersetze (=vertaal): Die (Mannschaft) hat gut gespielt!

Slide 2 - Open question

Übersetze: Basketballspielen macht mir (Spaß).

Slide 3 - Open question

Übersetze die Wörter ins Deutsche.
(Vielleicht) gehe ich am Abend noch joggen.

Slide 4 - Open question

Übersetze das Wort ins Deutsche.
Er kann (leider) morgen nicht trainieren.

Slide 5 - Open question

Übersetze die Wörter ins Deutsche.
Ich will auf den Grachten (schaatsen)

Slide 6 - Open question

Übersetze das Wort ins Deutsche.
Wir (klimmen) auf den Berg.

Slide 7 - Open question

Übersetze das Wort ins Deutsche.
(Paardrijden) ist mein Hobby.

Slide 8 - Open question

Welke zin klopt?
A
Welcher Sport treibst du?
B
Welchem Sport treibst du?
C
Welchen Sport treibst du?
D
Welches Sport treibst du?

Slide 9 - Quiz

Welke zin klopt? (Wat doe je graag in de zomer?)
A
Was magst du gern im Sommer?
B
Was spielst du gern im Sommer?
C
Was machst du gern in der Sommer?
D
Was machst du gern im Sommer?

Slide 10 - Quiz

Übersetze: (Hoe vaak heb je training?)

Slide 11 - Open question

Vul het juiste woord in: .... Herbst habe ich Geburtstag.
A
Im
B
Am
C
Um
D
Von

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste woord in: ... halb sieben essen wir.

Slide 13 - Open question

Vertaal: 's nachts = in (d..) Nacht

Slide 14 - Open question

Vertaal: Het is zestien uur dertig.

Slide 15 - Open question

Vertaal: Het is kwart voor vijf.

Slide 16 - Open question

Vertaal: hij lacht

Slide 17 - Open question

Vertaal: hij valt

Slide 18 - Open question

Vertaal: hij wast

Slide 19 - Open question

Vertaal: hij eet

Slide 20 - Open question

Vertaal: hij leest

Slide 21 - Open question

Vertaal: hij neemt

Slide 22 - Open question

Vertaal: hij gaat

Slide 23 - Open question

Vul de juiste woorden in:
Der Mann (lopen) schnell.
Wann (zien) ihr das Spiel?
A
lauft - sieht
B
läuft - sieht
C
läuft - seht
D
lauft - seht

Slide 24 - Quiz

Heute ist Sonntag. Übermorgen ist ......
A
Samstag
B
Donnerstag
C
Montag
D
Dienstag

Slide 25 - Quiz