EC4_Productiefactoren + rekenen met productie

EC4_productiefactoren
1 / 28
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

EC4_productiefactoren

Slide 1 - Slide

Mededeling 
Herkansing toetsen p1 en p2 zijn volgende week vrijdag op 2 februari om 13:00 in lokaal 1 of 2 voor klas 2 
Je mag een toets van periode 1 of 2 herkansen.  (Geen GPO)
Geef aan mij door (niet Dirk-Jan) wat je wilt gaan herkansen. 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet wat de 4 productiefactoren van een fabriek zijn.
  •  Je weet wat derving is en hoe dat kan ontstaan.
  • Je kan 2 manieren opnoemen waardoor een bedrijf failliet kan gaan.
  • Je weet het verschil tussen arbeidsintensief produceren en kapitaalintensief produceren. 
  • Ook kan je opnoemen in welke landen er veel arbeidsintensieve productie is en in welke landen juist kapitaalintensief wordt geproduceerd.
  • Je weet wat automatiseren en mechaniseren is en kan het verschil benoemen.
  • Je weet wat arbeidsproductiviteit is en ik kan dit berekenen per jaar, kwartaal en maand.
  • Je weet wat productiecapaciteit is en ik kan dit berekenen.
  • Je weet hoe bedrijven de arbeidsproductiviteit kunnen verhogen.
  • Je weet hoe bedrijven de productiecapaciteit kunnen verhogen.

Slide 3 - Slide

Om een product te maken in een fabriek heeft een fabriek 4 dingen nodig. Welke 4 dingen zijn dat?
  • Kapitaal: Geld en machines die je lange tijd gebruikt
  • Natuur: Grondstoffen waarvan het product gemaakt word (hout, plastic, taal)
  • Arbeid: Mensen die werken in de fabriek
  • Ondernemerschap: Een eigenaar de fabriek leidt en natuurlijk mag genieten van de winst die de fabriek maakt.
  • Dit zijn dus de vier productiefactoren

Slide 4 - Slide

Arbeid 
De productiefactor arbeid is belangrijk want:
  • Mensen in de fabriek houden de boel draaiend
  • Als ze slordig werken of fouten maken ontstaat er derving
  • Derving houdt in dat een product door schade niet meer te verkopen is. 
  • Het geld wat uitgegeven is om dit beschadigde product te maken gaat verloren. 

Slide 5 - Slide

Kapitaal 
De productiefactor kapitaal is belangrijk want:
  • Het kan veel werk van mensen overnemen:
  • Machines kunnen vaak sneller werken dan mensen
  • Ze zijn op lange termijn goedkoper
  • Machines maken veel minder fouten
  • Nadeel: het is heel duur om een machine aan te schaffen. Je moet dan veel geld Investeren

Slide 6 - Slide

Natuur
De productiefactor natuur is belangrijk omdat:
  • De prijs van de grondstof de prijs van het product bepaalt
  • De kwaliteit van je grondstof de kwaliteit van het product bepaalt
  • En natuurlijk is het product er van gemaakt, dus het is wel handig dat je het hebt. 

Slide 7 - Slide

Ondernemerschap
De productiefactor ondernemerschap is belangrijk omdat:
  • Een slechte eigenaar de boel kan verprutsen en er per ongeluk voor kan zorgen dat zijn fabriek failliet gaat.
  • Hij kan dat doen doordat zijn acties ervoor zorgen dat de fabriek:
  • Te weinig product verkoopt.
  • Teveel geld uitgeeft.

Slide 8 - Slide

Investeren
  • Geld uitgeven aan iets met als doel om met dat ding wat je hebt gekocht geld te verdienen.
  • De bedoeling is dat je meer geld verdient na een bepaalde tijd, dan dat je aan je investering hebt uitgeven. 

Slide 9 - Slide

Een fabriek kan op 2 manieren producten produceren
  • Arbeidsintensief en kapitaalintensief 
  • Arbeidsintensief:
  • Producten worden in de fabriek gemaakt door bijna alleen maar mensen te gebruiken.
  • Kapitaalintensief:
  • Producten worden in de fabriek gemaakt door bijna alleen machines te gebruiken. 

Slide 10 - Slide

Kapitaalintensieve productie vindt plaats in: 
  • Westerse landen zoals Nederland, Duitsland, de VS & het VK. 
  • Dit komt, doordat de lonen in deze landen hoog liggen en hierdoor arbeidsintensieve productie erg duur is in de deze landen. Hierdoor zijn machines vaak goedkoper dan arbeiders.
  • Machines kunnen daarnaast sneller werken en maken bijna geen fouten. 

Slide 11 - Slide

Arbeidsintensieve productie vindt plaats in: 
  • Veel arme Afrikaanse en en Aziatische landen. 
  • Dit komt, omdat daar de lonen heel laag liggen en personeel weinig geld kost. 
  • Mensen het werk laten doen is hierdoor goedkoper dan het aanschaffen van dure machines. 

Slide 12 - Slide

Technologische ontwikkelingen
Vroeger huurde je een film bij de videotheek, nu stream je dit op Netflix.
  • Deze verandering komt doordat de techniek is veranderd.
  • Dit heet technologische ontwikkeling.

Slide 13 - Slide

Mechanisatie
  • Wanneer machines het zware werk van mensen overneemt heet dat mechanisatie.
  • Wie weet een voorbeeld van mechanisatie?

Slide 14 - Slide

Voorbeeld:
  • Een goed voorbeeld is:
  • Vroeger werd het land met paard en ploeg geploegd.
  • Een boer was dagen bezig om een stuk land te ploegen met een paard achter de ploeg.


Slide 15 - Slide

Voorbeeld:
  • Tegenwoordig gaat een boer met een trekker een middagje heen en weer met de ploeg achter de trekker en dan is het land geploegd. Dit verhaal heet mechanisatie.

Slide 16 - Slide

Automatisering
  • Wanneer machines steeds meer de besturing van mensen overneemt noemen we dit automatisering.

Slide 17 - Slide

Voorbeeld:
  • Vroeger moesten piloten het vliegtuig helemaal zelf besturen. Hierdoor gebeurde er nog wel eens een ongeluk doordat piloten wel eens een foutje maakte, want het zijn mensen en die maken soms een foutje.

Slide 18 - Slide

Voorbeeld:
  • Omdat er zoveel mensen in 1 keer doodgaan bij een vliegtuig ongeluk hebben ze alle vliegtuigen geautomatiseerd. Een computer bestuurt het hele vliegtuig en doet alles voor de piloot. De piloot controleert alleen nog of alles goed gaat. 
  • Dit heeft er voor gezorgd dat er bijna nooit meer een ongeluk gebeurt en nu is vliegen het veiligste vervoermiddel in Nederland.

Slide 19 - Slide

Productiecapaciteit
  • Dit geeft aan hoeveel producten een fabriek kan maken per jaar. 
  •  Hoe hoog de arbeidsproductiviteit is hangt af van:
  • Het aantal uren dat er gewerkt word door mensen (mensuren)
  • De machines, transportmiddelen en andere kapitaal goederen die het bedrijf heeft.

Slide 20 - Slide

Hoe kun je er voor zorgen dat je zoveel mogelijk producten maakt wanneer je de baas in de fabriek bent?

  • Je kunt meer mensen aannemen
  • Je kunt mensen langer laten werken
  • Je kunt zoveel mogelijk machines kopen en laten gebruiken
  • Dit zijn allemaal dingen die de productiecapaciteit verhoogt!

Slide 21 - Slide

Arbeidsproductiviteit
Wat kan jij doen om er voor te zorgen dat je werknemers zo hard mogelijk werken als je eigenaar van een fabriek zou zijn?
  • Een bonus geven
  • Mensen laten specialiseren.
  • Zoveel mogelijk werk laten automatiseren
  • Werknemers scholing geven
  • Zorgen voor een goeie werksfeer
  • Dit zijn allemaal dingen die de arbeidsproductiviteit vergroten
  • Formule: Totale productie : aantal medewerkers

Slide 22 - Slide

Voorbeeldvraag 1
Een fietsfabriek produceert per jaar 153.600 e-bikes. De fabriek heeft 128 werknemers in dienst. Bereken de arbeidsproductiviteit per maand. (rond af op hele getallen)
Formule: Totale productie : aantal medewerkers

Slide 23 - Open question

Uitwerking voorbeeldvraag
Een fietsfabriek produceert per jaar 153.600 e-bikes. De fabriek heeft 128 werknemers in dienst. Bereken de arbeidsproductiviteit per maand. (rond af op hele getallen).
  • Formule: Totale productie : aantal medewerkers
  • Arbeidsproductiviteit per jaar: 153.600 : 128= 1200
  • Arbeidsproductiviteit per maand: 1200:12= 100

Slide 24 - Slide

Wat is arbeidsproductiviteit?
A
Productie - Afzet
B
Productie : Werknemers
C
Productie : Periode

Slide 25 - Quiz

Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De productie per werknemer in een bepaalde tijd
D
De totale productiecapaciteit van de fabriek

Slide 26 - Quiz

Wat bepaalt de productiecapaciteit?
A
Het aantal mensen dat in het bedrijf werkt
B
Het aantal uren dat werkennemers werken
C
De machines (kapitaalgoederen) die worden gebruikt
D
Alle drie de antwoorden

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Video