Par. 2.1 opgave 2 De oplossing van de vergelijking -200P + 800 = 0 levert het snijpunt op met de ...
A
horizontale as
B
verticale as
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Par. 2.1 opgave 2 De oplossing van de vergelijking -200P + 800 = 0 levert het snijpunt op met de ...
A
horizontale as
B
verticale as
Slide 1 - Quiz
Bij een hogere prijs zullen bedrijven ...(1) producten aanbieden, omdat zij een ...(2) winst kunnen behalen
A
1 minder
2 lagere
B
1 minder
2 hogere
C
1 meer
2 lagere
D
1 meer
2 hogere
Slide 2 - Quiz
Aanbodlijn
Slide 3 - Slide
Vraaglijn
Aanbodlijn
Slide 4 - Slide
Aanbodlijn
Aanbodlijn: geeft het verband tussen prijs en de aangeboden hoeveelheid
Voorbeeld van een aanbodfunctie:
Qa = 0,25P – 5
Qa = aantal aangeboden producten
P = de prijs van het product in euro’s
de aanbodlijn is een stijgende lijn
het getal voor de P is een positief getal
Slide 5 - Slide
Hoe teken je de aanbodlijn bij de aanbodfunctie?
Bereken de prijs bij Qa = 0
Bereken bij een prijs hoger dan het antwoord van stap 1 het aanbod (Qa).
Teken een assenstelsel met op de y-as de prijs en op de x-as de hoeveelheid.
Teken de berekende punten en trek daartussen een rechte lijn.
Slide 6 - Slide
Hoe teken je de aanbodlijn bij de aanbodfunctie?
Bereken de prijs bij Qa = 0
0,25P - 5 = 0
0,25P = 5
P = 20 dus ( 0, 20 )
Bereken bij een prijs hoger dan het antwoord van stap 1 het aanbod (Qa).
0,25 x 80 - 5 = 15
dus ( 15, 80 )
Slide 7 - Slide
Aanbod-functie
De aanbod-functie van een product geeft weer wat de aangeboden hoeveelheid is bij een bepaalde prijs.
Qa = 0,25P – 5
(p in €, Qv in stuks)
Slide 8 - Slide
Totale Omzet
Totale omzet = afzet x verkoopprijs TO = P x Q
Q = (quantity) afzet = aantal stuks
Er worden 2000 stropdassen verkocht voor € 50 Afzet = 2000 stuks Totale Omzet = 2000 x € 50 = € 100.000
Slide 9 - Slide
Totale Winst
Totale omzet = afzet x verkoopprijs TO = P x Q
Totale winst = omzet - kosten
TW = TO - TK
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Totale kosten (restaurant)
Vaste kosten - kosten die niet afhangen van het aantal geproduceerde goederen/diensten. Deze kosten maakt een bedrijf altijd. Voorbeeld: huur, verzekeringen, loonkosten
Variabele kosten - Kosten die afhangen van de hoeveelheid geproduceerde stuks. Voorbeeld: ingrediënten eten,
Slide 12 - Slide
Totale kosten
TK = 2Q + 100
2Q = variable kosten, hangen af van Q (aantal stuks) Vb: kosten per pizza zijn € 2
100 = de vaste kosten, deze maak je altijd Vb: Loon en huur per avond
Slide 13 - Slide
Een bakker verkoopt 200 broden en ontvangt daarmee in totaal € 420. Wat is juist?
A
De afzet is € 420
B
De totale winst is € 420
C
De omzet is 200 stuks
D
De omzet is € 420
Slide 14 - Quiz
Een ondernemer verkoopt 30 overhemden van € 30 per stuk. De totale kosten zijn € 420. Welke bewering is onjuist?