Ga verder met de beschrijving van je familielid
• Beschrijf hoe hij/zij eruit ziet in minimaal 3 zinnen. Gebruik hiervoor minimaal 2 keer het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm en de juiste plek.
Zeg bijvoorbeeld iets over zijn kleding:
Il porte un t-shirt noir.
Elle porte des chaussures sportives.