BT: Herhaling deel 1

• nederlands
• Secundair onderwijs

Jullie wonen nu in België.

1. Dat klopt.
2. Dat klopt niet.

Jullie zijn nu alle twee op kantoor.

1. Dat is waar.
2. Dat is niet waar.

Soledad is getrouwd met Xavier.

1. Dat is juist.
2. Dat is niet juist.

Flore heeft zonen en dochters.

1. waar
2. niet waar

Mijn zus heet Ingrid.

1. Dat klopt.
2. Dat klopt niet.

Wat is de vraag?
'Goed, dank je. En met jou?'

Wat is de vraag?
'Nederlands, Frans en Engels.'

Wat is de vraag?
'Neen, ik ben gescheiden.'

Wat is de vraag?
'Drie: Twee dochters en één zoon.'

Wat is de vraag?
'Met de auto of met de bus.'

Noteer 5 verba in de infinitief.

Noteer een correcte zin:
(heten) - de man - Quentin.

Noteer een correcte zin:
(zitten) - op de stoel - jij.

Noteer een correcte zin:
(werken) - van thuis - mijn collega.

Noteer een correcte zin:
(zijn) - getrouwd - mijn kinderen - niet.

Noteer een correcte zin:
(schrijven) - het antwoord - ik.

Noteer een correcte zin:
(zijn) - weduwe - Mijn moeder.

Noteer een correcte zin:
(zijn) - jij - mijn vriendin.