LOB

• LOB
• MBO
• Studiejaar 1

Loopbaan

Welke uitspraak past bij jou?

1. Ik vind geen enkele opleiding leuk.
2. Ik vind heel veel opleidingen leuk.
3. Ik twijfel nog tussen een paar opleidingen.
4. Ik weet welke opleiding ik ga doen.

1. Wie ben ik en wat kan ik?

Als je deze vraag kunt beantwoorden, kun je …

• zeggen waar je goed én waar je niet goed in bent;

• zeggen waar anderen jou goed in vinden.

Ik kan zeggen waar ik goed in ben en waar ik niet goed in ben.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Ik kan zeggen waar anderen mij goed in vinden.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

2. Wat wil ik?

Als je deze vraag kunt beantwoorden, weet je ...

• wat je leuk vindt en wat je niet leuk vindt;

• wat je belangrijk vindt en wat je juist niet zo

belangrijk vindt.

Ik kan zeggen wat ik leuk vind en wat ik niet leuk vind

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Ik kan zeggen wat ik belangrijk vind en wat ik niet belangrijk vind

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

3. Wat voor werk past bij mij?

Als je deze vraag kunt beantwoorden, heb je ...

• veel verschillende dingen geprobeerd, informatie

gezocht, filmpjes bekeken, met de decaan én met

mensen in je omgeving gepraat;

• een duidelijk beeld van welke baan goed past bij

wat jij kunt en wilt.

Ik heb veel informatie gezocht, filmpjes bekeken, open dagen bezocht, gesprekken gevoerd.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Ik heb een duidelijk beeld van welke baan goed past bij wat ik kan en wil.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

4. Wie kan mij helpen?

Als je deze vraag kunt beantwoorden, weet je ...

• wat de mensen in jouw omgeving voor beroep

hebben;

• welke mensen een beroep hebben dat jij interes-

sant vindt;

• hoe je deze mensen om hulp kunt vragen.

Ik weet welk beroep mensen in mijn omgeving hebben. (familie, vrienden, buren, kennissen)

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Ik weet welke mensen een beroep hebben dat ik interessant vind.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Ik weet hoe ik deze mensen om hulp kan vragen.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

5 Hoe bereik ik wat ik wil?

Als je deze vraag kunt beantwoorden ...

• weet je wat je doel is;

• kun je stappen zetten om bij jouw doel te komen.

Ik heb een doel voor de rest van dit schooljaar op school.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Ik heb een doelen voor komend schooljaar op school.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Ik heb een doelen voor komend schooljaar op stage

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Ik heb een doelen voor komend schooljaar met betrekking tot opleidingen.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Ik weet wat ik moet doen om mijn doelen te bereiken.

1. Klopt helemaal voor mij
2. Klopt een beetje voor mij
3. Klopt niet voor mij
4. Kan ik helemaal niet

Vooruitblik

1. Wat zijn je doelen voor komend schooljaar?

2. Wat zijn je doelen voor komend schooljaar op stage?
3. Wat zijn je doelen voor komend schooljaar met betrekking tot opleidingen?

4. Hoe ga je deze doelen bereiken? (voor elk doel beschrijven).

Terugblik

Hoe gaat het?

Vervolgopleiding

Opdrachten (achterstanden)

 Nieuwe opdracht