Elektriciteit Vermogen en energie

Vermogen en energie 

Hoofdstuk 4 paragraaf 4 








1 / 33
next
Slide 1: Slide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Vermogen en energie 

Hoofdstuk 4 paragraaf 4 








Slide 1 - Slide

Leerdoelen
-Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
-Je kent de eenheid van vermogen.
-Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
-Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
Je kunt rekenen met de formules

                                           
E=Pt
P=UI

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van vorige week?

Slide 3 - Mind map

Dit is een voorbeeld van een...
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling
C
Gemengde schakeling
D
Halfschakeling

Slide 4 - Quiz

Bij kortsluiting is er kans op...
A
Vuurwerk
B
Brand

Slide 5 - Quiz

Overbelasting
Naast kortsluiting bestaat ook nog overbelasting. Dit gebeurt wanneer er teveel apparaten op dezelfde stroombron zijn aangesloten.

Ook dit kan zorgen voor brand.

Slide 6 - Slide

Smeltveiligheid
Tegen kortsluiting of overbelasting bestaan twee uitvindingen om dit te voorkomen, de eerste heet een Smeltzekering, dit enorm dunne stukje draad brand als eerste door, waardoor de stroomkring sluit.

Slide 7 - Slide

'Stoppen'
De andere uitvinding heet een 'stop'. Ook hierin loopt een klein stukje draad, maar er zit ook een blusmiddel in. Deze vind je thuis in de 'stoppenkast'.

Slide 8 - Slide

Hieronder staan 2 eenheden en 2 grootheden. Kies een eenheid!
A
Afstand
B
Kilometer
C
Massa
D
Kilogram

Slide 9 - Quiz

Vermogen
Alle apparaten die aangesloten zijn op een stroombron, verbruiken dus energie. Dit verbruik meten wij in Watt. (eenheid!)

(Een gloeilamp met een vermogen van 60 watt gebruikt een hoeveelheid energie van 60 joule per seconde.)

Slide 10 - Slide

1000 W = ...

(1 woord, schrijf dit aan elkaar!)

Slide 11 - Open question

Energieverbruik
Energiebedrijven maken energie. Dit kost geld om te maken. Thuis betalen we allemaal voor ons 'verbruik'. 

Hoeveel Watt iets per uur verbruikt, is belangrijk om te berekenen hoeveel geld een apparaat je kost. 

Slide 12 - Slide

Energieverbruik
De droger op het plaatje links verbruikt 3000 W. Dit moeten we omrekenen naar Kilowattuur. (kWh)


3000 W  x  1 uur  =  3000 Wh
3000 Wh  =  3 kWh

Slide 13 - Slide

Energieverbruik
Of in een formule:
E  =  P  x  t
(Elektrisch verbruik=vermogen x tijd)


Als de gloeilamp 3 uur lang aanstaat;
75 Watt x 3 uur = 225 Wh
225 Wh = 0,225 kWh

Slide 14 - Slide

Moeilijke vraag!
Vincent is zijn les aan het voorbereiden. Dit kost hem 1,5 uur op zijn laptop. 


Hoeveel kWh kost het hem aan stroom?

Slide 15 - Slide

Hoeveel kWh kost het hem aan stroom?
(x,xx - spatie - eenheid!)

Slide 16 - Open question

Formule voor vermogen
Ook het vermogen kunnen we uitrekenen met een formule:


(Vermogen = Spanning * Stroomsterkte)

Deze lamp op het plaatje heeft een spanning van 6V, en een stroom van 400 mA.

400 mA = 0,4 A
6 * 0,4 = ... W
P=UI
2,4!

Slide 17 - Slide

6 * 0,4 = ...

(x,x - spatie - eenheid)

Slide 18 - Open question

Een ander lampje heeft een spanning van 10 V en een stroomsterkte van 6 A. Wat is het vermogen?

Slide 19 - Open question

Verbruik meten we in...
A
Volt
B
Joule
C
Watt
D
Ampere

Slide 20 - Quiz

Je gaat een wasmachine kopen. Bij de winkel staan er twee, eentje van 2000 W en eentje van 3000 W.

Welke is zuiniger in verbruik?
A
2000 W
B
3000 W
C
Beide zijn even zuinig

Slide 21 - Quiz

Vincent's ouderwetse digitale wekker verbruikt 3W. Hij is diep in slaap en wordt pas 2 uur na de wekker wakker.
Hoeveel energie heeft de wekker in die tijd verbruikt?
(x,xx - spatie - eenheid)

Slide 22 - Open question

Moeilijke vraag!
Vincent is tijdens het voorbereiden van deze les ook Netflix aan het kijken. Daarom duurt het 1,5 uur. De laptop verbruikt dus 100 W, de TV verbruikt ook 100 W. Wat kost het Vincent in totaal aan energie?
(x,xx - spatie - eenheid)

Slide 23 - Open question

Huiswerk en de rest van de les:
5 vragen + antwoorden bedenken voor de toets van 23 juni 

Als dit klaar is gaan we verder met de mobiele houder. 


Slide 24 - Slide

Mobiele Houder
WAT HEBBEN WE NODIG: 
Vijl                                                                      Metaal buigbalk 
Metaal schaar ( gebogen bek )             Boormachine
Potlood                                                            Handverzink
Ring                                                                   Moertjes, boutjes, ringetjes
Aluminium plaatje van 12 bij 5 cm 
Priem

Slide 25 - Slide

Stap 1. Pak een aluminium plaatje.
plaats het ringetje in de hoek en teken af.  
Stap 2. Vijl de hoekjes netjes rond 

Slide 26 - Slide

Stap 3
leg je telefoon in het midden van het aluminium plaatje 
en teken netjes aan beide zijde af 

Slide 27 - Slide

De metaal buigbalk 
Stap 4. plaats je aluminiumplaatje in de metaal buigbalk precies op je potloodstreepje 

Slide 28 - Slide

Stap 5
Buigen maar !

Slide 29 - Slide

Stap 6 
Pak je kunststofplaatje met je boorgaatjes.
Leg je kunstplaatje precies in het midden van het aluminiumplaatje .
Pak een priem en maak een markering. 

Slide 30 - Slide

Stap 7 

Pak de boormachine met metaalboor en boor voorzichtig twee gaatjes. 

Slide 31 - Slide

Stap 8. pak de handverzink en maak de gaatjes glad.

Slide 32 - Slide

Stap 9 

Nu kun je met boutjes, ringetjes en moertjes je mobiele houder in elkaar zetten. 

Slide 33 - Slide