Situation 1
Het is warm in het klaslokaal. Je wilt dat een medeleerling het raam open doet. Wat zeg je?
das Fenster – öffnen
...........................................................................................................................................
Situation 2
Je broertje maakt er veel lawaai, terwijl jij wilt leren. Wat zegt?
leise - sein
...........................................................................................................................................
Situation 3
Je buurman wil weten of jullie vanavond thuis zijn, je weet het zelf niet, maar je vader is wel thuis. Wat zeg je?
bitte – meinen Vater - fragen
...................................................................................................................................................................
Situation 4
Twee vrienden van je staan al een poosje op je te wachten, je wilt dat ze even gaan zitten. Wat zeg je?
einen Moment - sich setzen