2. Uitleg presentaties & indeling + werkwoordspelling

Agenda
6 t/m 9 sept.
13 t/m 16 sept.
20 t/m 23 sept.
27 t/m 30 sept.
4 t/m 7 okt.
11 t/m 14 okt.
18 t/m 21 okt.
25 t/m 28 okt.
1 t/m 4 nov.
8 t/m 11 nov.

Ronald
Ronald
Ronald
Uitleg examens
Uitleg presentatie & WW-spelling
Tekstsoorten & doelen
Samenhang
Herfstvakantie
Samenhang 2
Recap

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Agenda
6 t/m 9 sept.
13 t/m 16 sept.
20 t/m 23 sept.
27 t/m 30 sept.
4 t/m 7 okt.
11 t/m 14 okt.
18 t/m 21 okt.
25 t/m 28 okt.
1 t/m 4 nov.
8 t/m 11 nov.

Ronald
Ronald
Ronald
Uitleg examens
Uitleg presentatie & WW-spelling
Tekstsoorten & doelen
Samenhang
Herfstvakantie
Samenhang 2
Recap

Slide 1 - Slide

Leerdoelen:
Aan het einde van de les:

1. Weet je beter wanneer je welk examen ongeveer zal krijgen. 
2. Kan je de spellingsregels voor d/t correct toepassen.
3. Kan je het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden uitleggen. 
4. Kan je uitleggen wanneer dit, dat, die of deze wordt gebruikt. 

Slide 2 - Slide

4 examens 
- COE  

- Schrijven
- Spreken (presenteren)
- Gesprekken

1/2             januari 

1/6             eind februari
1/6             maart
1/6             april

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

We ... (wachten) vorige week wel een uur op de trein.
A
wachten
B
wachtten
C
wachte
D
wachtte

Slide 5 - Quiz

De kinderen
(lachen) toen hij weer eens viel.
A
lachtten
B
lachte
C
lachten
D
lagten

Slide 6 - Quiz

Wij ...(melden) ons gisteren al vroeg.
A
melde
B
meldde
C
melden
D
meldden

Slide 7 - Quiz

Waar ... (bestellen) jij die taart?(verleden tijd)
A
bestelde
B
bestellde
C
bestelden
D
besteldden

Slide 8 - Quiz

Engelse werkwoorden
How was it ook alweer?


Slide 9 - Slide

Verleden tijd van appen:
Ik...
A
app
B
apte
C
appte
D
appde

Slide 10 - Quiz

Voltooid deelwoord van streamen:
Wij hebben...
A
gestreamed
B
gestreamet
C
gestreamd
D
gestreamt

Slide 11 - Quiz

Verleden tijd van deleten:
Wij...
A
deleten
B
deletten
C
deleteten
D
deletetten

Slide 12 - Quiz

C what I did there?
Verleden tijd van ik = Stam+d/t+e
Ik app+te = appte

verleden tijd van wij = stam+d/t+en
Wij delete+t/d+en = deleteten

Voltooid deelwoord = ge+stam+d/t 
Wij hebben ge+stream+d = gestreamd

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

onregelmatige/sterke werkwoorden

klankverbuiging in de verleden tijd - andere klinker 
loop-liep, wij kijken-keken, wij schrikken-wij schrokken

Soms verbuigt bij het voltooid deelwoord het einde
Ik heb gebakken, bier gebrouwen, 

sommige werkwoorden verbuigen zelfs de medeklinkers
wij zullen-zouden 
ik ben, hij is, wij zijn, ik was, wij waren, ik ben geweest

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slecht nieuws
Zwakke werkwoorden:
Ik stam+d/t+e
Sterke werkwoorden:
Ik zoek = Ik zocht
Ik loop = ik liep
+ 1498 andere sterke werkwoorden

Slide 17 - Slide

Verleden tijd van hangen:
De Friezen ... gisteren hun schaatsen op.
A
Hangde
B
hangden
C
hingden
D
hingen

Slide 18 - Quiz

Verleden tijd van denken:
Dat ... ik dus even niet
A
denk
B
dacht
C
denkte
D
dachdt

Slide 19 - Quiz

Voltooid deelwoord van rijden:
Ik ben gisteren met mijn auto het ijs in....
A
gereden
B
gerijd
C
geredden
D
gerocht

Slide 20 - Quiz

Voltooid deelwoord van ruiken:
Toen mijn baby stonk heb ik even aan zijn luier ...
A
geruikt
B
gerookt
C
geroken
D
geriekt

Slide 21 - Quiz

Voltooid deelwoord van roken:
Na de lockdown heb ik geen enkele sigaret meer ...
A
geroken
B
gerookt
C
geriekt
D
gepaft

Slide 22 - Quiz

Bij welke van deze twee is 'roken' een sterk werkwoord?
A
Ik rook de luier en hij stonk
B
Ik rook de luier en begon meteen te hoesten

Slide 23 - Quiz

Voltooid deelwoorden van scheppen en scheppen.
Nadat God Adam had ...., werd deze meteen door een auto ....
A
geschept, geschapen
B
geschepen, geschept
C
geschapen, geschept
D
geschiept, geschapen

Slide 24 - Quiz

Dit, dat, die of deze?

Slide 25 - Slide

Leerdoelen:
Aan het einde van de les:

1. Weet je wanneer je welk examen ongeveer zal krijgen. 
2. Kan je de spellingsregels voor d/t correct toepassen.
3. Kan je het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden uitleggen. 
4. Kan je uitleggen wanneer dit, dat, die of deze wordt gebruikt. 

Slide 26 - Slide