Taal - Les 4.4 (Komma)


Taal: Les 4.4
Taal: Les 4.4
1 / 15
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson


Taal: Les 4.4
Taal: Les 4.4

Slide 1 - Slide

Pak je aantekeningenschrift en zet je laptop voor je neus :)!

Slide 2 - Slide

Lesdoel van vandaag
We gaan leren wanneer je een komma gebruikt in een zin.


Slide 3 - Slide

Wat weten jullie al over de plaatsing van de komma?

Slide 4 - Open question

Wanneer gebruik je de komma?
1. Je hoort een pauze in de zin.

Voorbeelden:
Hallo, (pauze) waar kan ik u mee helpen?
Nadat ik klaar was met school, (pauze) ging ik nog een broodje halen.



Slide 5 - Slide

2. Je spreekt iemand aan.
Voorbeelden:
Sjors, hoe was het op school?
Heb je je huiswerk gemaakt, Karen?

Slide 6 - Slide

3. Je hebt twee persoonsvormen achter elkaar.
Voorbeelden:
Wanneer ik klaar ben, vertrekken we.
Als je je huiswerk af hebt, gaan we tv kijken.

Slide 7 - Slide

4. Je hebt een opsomming
Voorbeelden:
We moeten chips, frisdrank en nootjes meenemen.
Ik zie al meerdere klasgenoten: Daan, Lars en Inge.

Slide 8 - Slide

5. Je gebruikt voegwoorden.
Voorbeelden:
We kijken kerstfilms, omdat het bijna kerst is.
Rondé vind ik een goede band, want zij maken vette muziek.

Uitzondering:
Altijd een komma, behalve (!) bij ''en'' & ''of'':
Zullen we de livestream kijken of naar het concert gaan?

Slide 9 - Slide

Welke zin is correct geschreven?
A
Het eiland staat onder water, omdat de zeespiegel stijgt.
B
Als we eten praten, we niet.
C
De leerlingen zijn, Fabian Nienke en Amber.
D
De vakantie was leuk ,want het was mooi weer.

Slide 10 - Quiz

Welke zin is correct geschreven?
A
Marthe hoe was het bij zangles?
B
Het internet ligt eruit want we hadden, stroomstoring.
C
Ik mag jou dit niet verkopen, zei Lisette.
D
Echte Meisjes In De Jungle, is een grappige serie.

Slide 11 - Quiz

Welke regel hoort er NIET bij?

Je gebruikt de komma als:
A
Je iemand aanspreekt.
B
Je 2 persoonsvormen achter elkaar hebt.
C
Je twee klinkers hebt die botsen.
D
Als je een opsomming hebt.

Slide 12 - Quiz

Zelf aan de slag!
Maak opdracht 2.
---> Maak de plusjes.
---> Klaar? Aan de weektaak

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide