Natuur, Hoofdstuk 4, Les 2

• Techniek
• Basisschool
• Groep 7

Natuur, Hoofdstuk 4, Les 2

Voedsel in je lijf

Wat weet je over
spijsvertering?

Lees in je werkboek: 

Dit ga je leren

Lees in je werkboek: 

Eten kleiner maken

Slokdarm

= het rode gedeelte.

Je slokdarm loopt ongeveer van de onderkant van je kin tot je maag.

Maag

Je maag is het gedeelte wat na je slokdarm komt. Een soort zak. 

De maag maakt voedsel kleiner en fijner. 

Spijsvertering

Dit hele plaatje met slokdarm, maag, darmen en andere organen heet je spijsvertering. Spijs = voedsel. Vertering = kleiner maken en voedsel opnemen.

Maak in je werkboek: 

Opdracht 1

Maak in je werkboek: 

Opdracht 2

Antwoorden 1: 3, 5, 7, 6, 4, 2, 1. 

Niet helemaal goed? 

Kijk nog eens naar het plaatje op de vorige slide of naar het filmpje. 

Lees in je werkboek: Voedingsstoffen opnemen

Alvleesklier

Helpt ook bij de spijsvertering door sappen te maken die voedsel afbreken en stoffen om te zetten.

Lever

De lever is het zwaarste orgaan van de mens. Het weegt 1,5 kg. Het kan meerdere dingen. Het houdt het bloed zuiver. Helpt ook bij de spijsvertering. 

Maak in je werkboek: 

Opdracht 3 en 4

Wat zie je niet op de foto van de watervlo?

1. Hart
2. Gebit
3. Eieren

Lees in je werkboek: 

De rest is afval 

Dikke darm

Doen het laatste deel van de voedselvertering. 

Er zitten veel bacterieen in de dikke darm.

Nieren

Je nieren filteren afvalstoffen uit je bloed. Elke nier heeft wel een miljoen filters. Water en afvalstoffen blijven dan over. 

Maak in je werkboek: 

Opdracht 5 en 6

Konijn

Er zitten nog veel onverteerbare vezels in de keutels. Konijnen eten dan nog een keer hun keutels om voedingsstoffen binnen te krijgen.

Lees in je werkboek: 

Vertering bij dieren

Maak in je werkboek: 

Opdracht 7

Maagsap doodt bacteriën die in je eten zitten

1. Waar
2. Niet waar

De dunne darm is 6 meter lang en de dunne darm 10 cm.

1. Waar
2. Niet waar

Het bloed vervoert de voedingsstoffen.

1. Waar
2. Niet waar

Bij het spijsverteringsstelsel werken organen samen

1. Waar
2. Niet waar

Vlees is moeilijker te verteren dan planten

1. Waar
2. Niet waar

Einde les