Uitleg 11-01-2021, herhaling hoofdstuk 3

Planning voor de les:
30 minuten: uitleg
30 minuten: werken
1 / 43
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Planning voor de les:
30 minuten: uitleg
30 minuten: werken

Slide 1 - Slide

Leerdoelen:
1. Je kent de stof van hoofdstuk 3

HUISWERK: Alles van hoofdstuk 3

Slide 2 - Slide

Paragraaf 1: bronnen van inkomen

Slide 3 - Slide

Soorten inkomsten
Met en zonder tegenprestatie
  • Inkomen met tegenprestatie
    - inkomen uit arbeid
    - inkomen uit bezit

  • Inkomen zonder tegenprestatie
    - overdrachtsinkomens

Slide 4 - Slide

Soorten inkomsten
Inkomsten uit arbeid
  • Loon
  • Prestatieloon: bonus als je goed gewerkt hebt
  • Eindejaarsuitkering
  • Vakantiegeld
  • Inkomen uit natura: betaald worden met goederen of diensten (auto van de zaak, telefoon... )

Slide 5 - Slide

Soorten inkomsten
De loonschaal
  • Het loon van een docent hangt af van zijn ervaring (tredes).
  • Het loon van een docent hangt af van zijn functie, talenten of diploma's (schaal LB, LC of LD).

Slide 6 - Slide

Soorten inkomen
Inkomsten uit bezit
  • Rente (spaargeld)
  • Dividend (aandelen)
  • Winst (eigen bedrijf)
  • Huur (huis)
  • Pacht (grond)

Slide 7 - Slide

Inkomen
Nationaal inkomen










Alle inkomens uit arbeid en bezit in een land bij elkaar opgeteld

Slide 8 - Slide

lorenz curve
horizontale as:
  • bevolking van 0 tot 100%, geordend op inkomen (hier: groepjes van 10%)

verticale as:
  • het inkomen dat CUMULATIEF wordt verdient van het totale inkomen
  • je start bij 0% en eindigt bij 100%

Slide 9 - Slide

Paragraaf 2: inkomen zonder tegenprestatie

Slide 10 - Slide

Inkomensvormen






  • Inkomen uit arbeid + bezit  → wel tegenprestatie
  • Inkomensoverdracht → geen tegenprestatie
Inkomen uit arbeid
- Loon/salaris
- Vakantiegeld
- Loon in natura
(spullen/diensten i.p.v. geld)
- Winst van ondernemer
Inkomen uit bezit
Rente, huur, pacht
Overdrachtsinkomen
Uitkering, zakgeld, kleedgeld of kinderbijslag

Slide 11 - Slide

Kinderbijslag en studiefinanciering
(tegemoetkomingen)
  • De overheid geeft de ouders/ verzorgers van kinderen kinderbijslag. Dit is een tegemoetkoming (bijdrage) in deze kosten. 
  • Kinderbijslag is inkomen zonder tegenprestatie en wordt per kwartaal uitbetaald
  • Als de kinderen naar het mbo gaan hebben ze recht op de basisbeurs (en af en toe de aanvullende beurs)

Slide 12 - Slide

Bijdrage per kwartaal

Slide 13 - Slide

Huurtoeslag is afhankelijk van de huur en het inkomen

Slide 14 - Slide

Zorgverzekering
Deze verzekering vergoedt de kosten van gezondheidszorg, zoals huisarts, ziekenhuis en medicijnen. Deze verzekering wordt vergoed door de overheid voor je 18e. 

De verzekering bestaat uit:
  • een basisverzekering (die is verplicht);
  • een aanvullende verzekering (voor kosten die niet gedekt worden door de basisverzekering, bijv. fysiotherapie).

Slide 15 - Slide

Zorgtoeslag
Dit is een bijdrage in de kosten voor de zorgverzekering. Of u zorgtoeslag krijgt en hoe hoog de toeslag is, hangt af van uw inkomen. 

Slide 16 - Slide

Sociaal minimum
  • In de sociale wetten staat hoe hoog een uitkering is


  • Werklozen zonder ww uitkering > bijstand


  • Sociaal minimum: bedrag waarvan je net kunt rondkomen

Slide 17 - Slide

Hoe hoog is de bijstand?

Slide 18 - Slide

Paragraaf 3: budgetteren

Slide 19 - Slide

NIBUD
Nationaal Instituut voor BUDgetvoorlichting

Slide 20 - Slide

Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.

Slide 21 - Slide

Budgetteren
Uitgaven afstemmen op de inkomsten.

Het Nibud adviseert je uitgaven in drie groepen te verdelen:
- dagelijkse uitgaven;
- vaste lasten;
- incidentele uitgaven.

Slide 22 - Slide

Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten

→ dus geen geld tekort komen

Slide 23 - Slide

huishoudelijke uitgaven: uitgaven voor de dingen in je huishouden die je (vrijwel) dagelijks gebruikt
Soorten uitgaven
Waar geef je je geld aan uit?
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 24 - Slide

Reserveren
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand 

 Voorbeeld: 
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reserveren.

Slide 25 - Slide

Geld tekort? 3 oplossingen


- Inkomsten vergroten

- Geld lenen als het echt niet anders kan

- Bezuinigen (= uitgaven verminderen)


Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen

(= abonnementen etc.)


Slide 26 - Slide

Paragraaf 4: reserveren

Slide 27 - Slide

Duurzame goederen
Duurzame consumptiegoederen zijn gebruiksgoederen die meestal lang mee gaan. De levensduur is lang, maar de gebruiksduur is beperkt. De gebruiksduur is dus korter dan de levensduur.


Slide 28 - Slide

Geld reserveren. Tom wil over 3 jaar een nieuwe laptop kopen. De Laptop kost Tom € 500. Hoeveel geld moet Tom per maand reserveren?

Slide 29 - Open question

Uitwerking
€ 500 : 3 jaar = € 166,67 per jaar
dat is € 166,67 : 12 = € 13,89 per maand

Slide 30 - Slide

Paragraaf 5: geld te kort

Slide 31 - Slide

Geld tekort? 3 oplossingen


- Inkomsten vergroten

- Geld lenen als het echt niet anders kan

- Bezuinigen (= uitgaven verminderen)


Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen

(= abonnementen etc.)


Slide 32 - Slide

geld lenen bij de bank
Je kunt een lening afsluiten bij de bank voor je aankopen:
  • consumptief krediet (voor bijv. apparaten, scooter, computer);
  • hypothecaire lening (voor het kopen van een huis).

Slide 33 - Slide

Kredietkosten

Als je geld leent, krijg je te maken met verschillende kosten:

  • aflossing: terugbetaling van het leenbedrag;
  • rente: een percentage van het leenbedrag als vergoeding voor het lenen.

Je betaalt kredietkosten meestal op 
vaste momenten in maandelijkse termijnen.


Slide 34 - Slide

Kredietkosten berekenen
  • Krediet = lening
  • Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
    Rekenvoorbeeld
    Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk 
    € 148. Looptijd is twee jaar. Bereken de kredietkosten.
    >> (24 x € 178 ) - € 3.000 = € 552

    Slide 35 - Slide

    Bezuinigen
    Prioriteiten (kiezen wat het belangrijk is)

    Verbruiksgoederen
    Duurzame gebruiksgoederen

    Vaste uitgaven, Incidentele uitgaven
    Huishoudelijke uitgaven, Persoonlijke uitgaven
    Verbruik: 1x gebruiken (eten, schoonmaakmiddel)
    Gebruik: meerdere keren (bord, bezem)

    Slide 36 - Slide

    Paragraaf 6: kosten van vervoer

    Slide 37 - Slide

    Slide 38 - Slide

    waardevermindering
    Je hebt intussen al gehoord van afschrijving. Alles verouderd en meestal wordt het dan ook minder waard. 

    Met name technische spullen.

    Slide 39 - Slide

    Vaste kosten
    Als je een auto koopt heb je te maken met de volgende kosten:
    - motorrijtuigenbelasting
    - houderschapsbelasting
    - aansprakelijkheidsverzekering
    - gebruikskosten

    Slide 40 - Slide

    kosten van een auto
    Als je een auto koopt heb je te maken met de volgende kosten:
    - motorrijtuigenbelasting(houderschapsbelasting)
    Verschilt per provincie, hoe zwaar je auto is, en welke brandstof

    - bpm (registratiebelasting)
    Als je een auto koopt betaal je deze belasting eenmalig



    Slide 41 - Slide

    kosten van een auto
    - aansprakelijkheidsverzekering
    Verplichte verzekering

    - gebruikskosten
    brandstof (zit veel accijns op)
    onderhoud (apk)
    Accijns is een extra belasting om gebruik te ontmoedigen

    Slide 42 - Slide

    kosten van een auto
    Kosten van een auto kun je per kilometer uitrekenen. Zo kan je makkelijk de kosten van auto's vergelijken. 

    VOORBEELD:
    Stel een auto kost voor verzekering 50 euro per maand belasting 60 euro per maand en je rijdt per maand 150 kilometer.

    Dan reken je de totale kosten uit: 50+60 = € 110 
    dat deel je door aantal kilometer: 110 : 150 = € 0,73 per kilometer

    Slide 43 - Slide