Les 7 §6 Vergelijkingen



Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik §5 rijm
* theorie §6 vergelijkingen



Lesdoel

Aan het einde
van de les:
- weet ik wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden.
- kan ik zelf vergelijkingen maken.


timer
10:00
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson



Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik §5 rijm
* theorie §6 vergelijkingen



Lesdoel

Aan het einde
van de les:
- weet ik wat vergelijkingen zijn en waarvoor ze gebruikt worden.
- kan ik zelf vergelijkingen maken.


timer
10:00

Slide 1 - Slide

Letterlijk of figuurlijk?
Zij sprong een gat in de lucht.

Slide 2 - Slide

§5 rijm
Bespreken opdracht 3

Slide 3 - Slide

§6 vergelijkingen

Slide 4 - Slide

Vergelijking
In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar 
die op elkaar lijken:
De werkelijkheid, het object/ persoon én het beeld.

Joris en Erik lijken als twee druppels water op elkaar. 

Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld:  
als, zo … als, lijkt wel


Slide 5 - Slide

Beeldspraak: Iets wordt vergeleken of vervangen door iets anders, een beeld.
Dat meisje is zo onschuldig als een lammetje

 
= werkelijkheid                             + beeld

Slide 6 - Slide

Voorbeelden van vergelijkingen   
Hij ging er als een haas vandoor.

Hij lacht als een boer met kiespijn.

Slide 7 - Slide

Begrippen
  • Vergelijking = figuurlijk taalgebruik waarbij je iets wat er echt is (object) vergelijkt met iets wat erop lijkt (beeld)
  • Vaste vergelijking = het eerste deel van de vergelijking heeft een vast vervolg.
  • Cliché = (te) veel gebruikte vergelijking of uitdrukking, waardoor de betekenis verzwakt is. 

Slide 8 - Slide

Lesopdracht
Je maakt samen met je buurvrouw of -man opdracht 1. 

Als je eerder klaar bent, maak je opdracht 2 en 3 uit je lesboek.
timer
15:00

Slide 9 - Slide

Huiswerk
Vr 27-9
§6 opdr. 2 en 3 af

Do 3-10
SO Cursus Taal par. 1, 2 3, 5, 6 en 7.

Slide 10 - Slide