3.2. Koningstijd, Republiek, Keizerstijd

1e: maandag 2 maart
1d: donderdag 5 maart

1 / 29
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

1e: maandag 2 maart
1d: donderdag 5 maart

Slide 1 - Slide

Ik start h3 op en weet hoe Rome een wereldmacht werd
Ik weet hoe Rome van een koning via een republiek weer een keizer kreeg
3.2. Koningstijd, Republiek, Keizertijd
Maken paragraaf 3.2. opdracht 1,3,4,5,6,7 en 8
Klaar? Laten zien en nakijken
Zijn de lesdoelen gelukt? enkele controle vragen aan het eind vd les.

Slide 2 - Slide

Vorige les: De deelvragen van 
3.0 & 3.1

  • Hoe groeide Rome uit van kleine stadstaat tot wereldrijk?
  • Hoe werd het Romeinse Rijk een monarche, een republiek en uiteindelijk toch weer een monarchie?
  • Hoe verspreidde de Grieks-Romeinse cultuur zich over Europa?
  • Waardoor kwam er een einde aan het Romeinse Rijk?
  • Waardoor kreeg het christendom steeds meer aanhangers?

Slide 3 - Slide

Vorige les: 3.0 & 3.1
Imperium
Romanum:



Tot waar in
Nederland?

Slide 4 - Slide

3.2: koningstijd, Republiek, Keizertijd
3.2 Koningstijd, republiek, keizertijd

Slide 5 - Slide

3.2. Van koningstijd naar Republike naar Keizerstijd

Hoe werd het Romeinse Rijk een monarchie, een republiek en uiteindelijk toch weer een monarchie?

Slide 6 - Slide

1st Koningstijd: 
- tot 509 v.C.​
- koning Tarquinius Superbus​
- arrogant en wreed
- nooit mag meer één persoon zoveel macht krijgen.
- macht mag niet meer overgaan van vader op zoon
  • Hoe heet het als er 1 koning/koningin de baas is?

Slide 7 - Slide

2nd Republiek
  • elk jaar kozen de Romeinen twee personen als hoogste machthebbers: de consuls
  • voor andere bestuursfuncties worden ook elk jaar een even aantal mensen voor gekozen (eerlijke verdeling van de macht)
  • na hun ambtstermijn komen deze bestuurders in de senaat: adviesraad van 600 rijke en machtige Romeinen. In de republiek bepaalde de senaat de Romeinse politiek

Slide 8 - Slide

Republiek
  • adellijke families hebben de macht in Rome, patriciërs.
  • plebejers ( alle burgers die geen patriciër zijn) mogen stemmen maar hun stemmen tellen minder dan die van de patriciërs.
  •  vanaf de vierde eeuw v. Chr. is er nauwelijks verschil in rijkdom tussen patriciërs en plebejers.
  • gelijkheid, minstens 1 consul moet plebejer zijn.
  • volkstribunen (10) beschermer van de plebejers, kunnen met vetorecht beslissingen tegenhouden.

Slide 9 - Slide

3rd. Keizerrijk
  • een heerser, de keizer
  • Rome zal meer dan 500 jaar een keizerrijk zijn
  • Ongeveer 80 keizers hebben dan geregeerd.

  • Julius Caesar was generaal en populair bij zijn soldaten​
     Senaat had steeds minder macht​
  • Senatoren hadden geen macht, maar wilden weer een republiek en vermoorden Caesar

Slide 10 - Slide

Hoe greep Augustus de macht en waarom was Augustus slimmer dan Caesar?
  • Na moord op Caesar (44 v. Chr.) veel burgeroorlogen en hongersnoden​
  • Augustus greep de macht, maar in naam bleef Rome een republiek, de Senaat kreeg een beetje macht en was tevreden​
  • Augustus had verder alle macht en regeerde vanaf rond 30 v.C. als een keizer

Slide 11 - Slide

Keizertijd
  • Na strijd tussen moordenaars en aanhangers van Caesar kreeg Octavianus de macht en herstelde het Senaat. Later noemde ze hem Augustus.
  • Senaat geeft advies, dat vaak wordt opgevolgd door de keizer.
  • Consul en volkstribuun blijven bestaan maar keizer had de macht mét vetorecht
  • Keizer benoemde  zelf mensen om provincies te besturen, voor financiën en rechtspraak en om legers te leiden.

- keizer vaak vereerd als een god.

- Het volk vond een keizer hebben eigenlijk wel prima, het gaf rust in het rijk!

Slide 12 - Slide


Pax Romana
27 v. Chr.



  • Met keizer Augustus begint een periode van rust en vrede die ongeveer 200 jaar duurt: de Pax Romana (vrede van Rome)
  • Het rijk breidt zich nog steeds verder uit, maar voorlopig is er tussen de machtigste politieke groepen een soort vrede...  

Slide 13 - Slide

Afbeeldingen opdracht: 
1. Ik zie op de afbeelding..... (alleen opschrijven wat je ziet)
2. Dit betekent ......
3. Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip/ gebeurtenis..... omdat... 

Pak een blaadje achterin je schrift op blz. 166

Slide 14 - Slide

voorbeeld
1. Ik zie op dit plaatje twee mensen op een troon.
2. Dit betekent dat deze mensen belangrijk waren in het Romeinse rijk.
3. Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding het beste past bij het begrip: consuls want in de Romeinse Republiek waren de consuls de belangrijkste mannen die samen de beslissingen namen.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Afbeeling bespreken
1. Ik zie op de afbeelding..... (alleen opschrijven wat je ziet)
2. Dit betekent ......
3. Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip/ gebeurtenis..... omdat... 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Afbeeling bespreken
1. Ik zie op de afbeelding..... (alleen opschrijven wat je ziet)
2. Dit betekent ......
3. Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip/ gebeurtenis..... omdat... 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Afbeeling bespreken
1. Ik zie op de afbeelding..... (alleen opschrijven wat je ziet)
2. Dit betekent ......
3. Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip/ gebeurtenis..... omdat... 

Slide 21 - Slide

bij tijd over aan het einde van de les nog 2.
Maar nu eerst aan het werk

Slide 22 - Slide

Aan de slag
Maken par.3.2 opdr 1,3,4,5,6,7 en 8
Leesboek blz. 54 t/m 57
Werkboek blz. 60 t/m 63

Klaar? Laten zien en nakijken
Verlengde instructie, indien nodig


timer
5:00

Slide 23 - Slide

Begrippen van 3.2:
  1. Republiek
  2. consuls
  3. senaat
  4. patriciërs
  5. Plebejers
  6. volkstribunen
  7. burgeroorlog
  8. vetorecht
  9. keizertijd

Slide 24 - Slide

Huiswerk voor volgende les:
Maken:
Par.3.2 opdr 1,3,4,5,6,7 en 8 
Leesboek blz. 54 t/m 57
Werkboek blz. 60 t/m 63

Leren:
Alle begrippen van paragraaf 3.0 t/m 3.2 (alle dikgedrukte woorden)

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Afbeeling bespreken
1. Ik zie op de afbeelding..... (alleen opschrijven wat je ziet)
2. Dit betekent ......
3. Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip/ gebeurtenis..... omdat... 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Afbeeling bespreken
1. Ik zie op de afbeelding..... (alleen opschrijven wat je ziet)
2. Dit betekent ......
3. Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip/ gebeurtenis..... omdat... 

Slide 29 - Slide