Aardrijkskunde thema 1 groep 6

• Aardrijkskunde
• Basisschool
• Groep 6

Test jezelf!

Aardrijkskunde

thema 1  -  Nederland en het water

Hoe heet de gebeurtenis waarbij een groot deel van Nederland overstroomde?

1. De zeeramp
2. De watersnoodramp
3. De dijkramp

Wat beschermt Nederland nu tegen het water?

1. duinen
2. dijken
3. heuvels op de weg
4. de badmeester

Wat is een dijkdoorbraak?

1. Dan worden de dijken hoger gemaakt en kunnen ze langer mee
2. Dan breken de dijken door en stroom het water het land binnen

Zomerdijken houden in de
zomer het rivierwater tegen,
zodat de boeren op het land achter
de dijken hun vee kunnen houden.

1. waar
2. niet waar

Wat zijn uiterwaarden?

1. Hoge heuvels die zorgen dat de rivier niet overstroomt.
2. Gebieden die mogen overstromen met het water dat de rivier niet kwijt kan

Bij sedimentatie zakken stenen, zand en klei naar de bodem

1. niet waar
2. waar

Waarvoor kunnen we kleigrond gebruiken?

1. Voor het maken van houten kastjes
2. Voor het maken van glas
3. Voor het maken van dakpannen
4. Voor het maken van bakstenen

Wat is een vaargeul?

1. Een dieper deel van de rivier waar de schepen door kunnen varen
2. Kleine randjes om de rivier die zorgen dat het schip niet botst
3. Ondiep water waar kleine diertjes in zwemmen

Wat is juist?

Kribben zijn...

1. Kribben zijn stenen dammen die dwars op de stroomrichting van de rivier staan
2. Kribben zijn stenen dammen die met de stroomrichting van de rivier mee gaan

Waar of niet waar?

Het zeewater stijgt bij eb.

1. waar
2. niet waar

Waar of niet waar?
Bij vloed verdwijnt je zand-
kasteel in de golven

1. niet waar
2. waar

Wat zou er bij een overstroming met de delen van Nederland gebeuren die ONDER de zeespiegel liggen wanneer we geen dijken, duinen en sluisdeuren zouden hebben?

1. Die delen komen onder water te staan
2. Die delen blijven lekker droog

Wat doet een waterkering?

1. Die kan het water tegenhouden of juist door de waterkering laten gaan
2. Die kan alleen het water tegenhouden

Wat vond je van deze quiz?

1. leuk, want...
2. niet leuk, want...
3. Een fijne oefening voor de toets!
4. Ik weet nu dat ik nog even moet gaan leren...

Klaar!

-  De Chromebooks mogen netjes terug in de kast