Politiek: oefentoets T3 2024

Voorbereidende les op de toets
Zorg dat je goed leert, het is een moeilijk onderwerp!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Voorbereidende les op de toets
Zorg dat je goed leert, het is een moeilijk onderwerp!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

De toets is vrijdag

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

 Wat is politiek?
Politiek is "het maken van keuzes en het nemen van besluiten waardoor een land, provincie of gemeente bestuurd kan worden."
De mensen die dat doen heten 'politici'. 

Nederland is een indirecte democratie. Dat betekent: geen referendum, maar volksvertegenwoordigers

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welke mensen vormen samen de overheid?
A
Politici en de politie
B
Politici en ministers
C
Politici en ambtenaren
D
Ministers en de politie

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Welke partij past bij jou?
In Nederland hebben we vaak verkiezingen. Dit jaar was dat voor de Tweede Kamer. Als je gaat stemmen gebruik je je actief kiesrecht.

Je kunt politieke partijen opdelen in linkse, midden en  rechtse partijen. Linkse partijen willen een actieve overheid. Rechtse partijen willen een passieve overheid.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Waarvan maken deze mensen gebruik?
A
Actief kiesrecht
B
Passief kiesrecht

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is passief kiesrecht?
A
Het recht om je verkiesbaar te stellen
B
Het recht om te mogen stemmen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Gelijkheid
Vrijheid
actieve overheid
passieve overheid
Midden overheid
Samenwerken
Geld moet eerlijk verdeeld worden.
Iedereen zorgt voor zichzelf. 

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Welke politieke stromingen heb je in Nederland?
A
Liberalisme, confessionalisme, feminisme
B
Socialisme, liberalisme
C
Christen-democratie, liberalisme, sociaal-democratie
D
Communisme, confessionalisme, liberalisme

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Koppel het juiste antwoord aan links of rechts.
Links
Rechts
Kwetsbaremensen
Eigen verantwoordelijkheid
Kleine overheid
Grote overheid
Lage belastingen
Hoge belastingen

Slide 10 - Drag question

Terugblik hoofdstuk 2
Extra stuk p. 62/63. De politieke partijen
(Van links naar rechts)
SP
GroenLinks
Partij voor de Dieren
DENK
PvdA
D66





50Plus
ChristenUnie
CDA
SGP
VVD
PVV
Forum voor Democratie

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Koppel het juiste antwoord aan links, midden of rechts.
Links
Rechts
Midden
D66
DENK
Forum voor Democratie
SP
PVV
CDA
PvdA

Slide 13 - Drag question

Terugblik hoofdstuk 2
 Stromingen in de politiek

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Het woord 'solidariteit' past het beste bij:
A
Liberalisme
B
Sociaal-democratie
C
Christen-democratie

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Welke partij is liberaal?
A
VVD
B
GroenLinks
C
PvdA
D
CDA

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Welke waarde hoort bij welke politieke stroming?
Gelijkwaardigheid
Naastenliefde
Economische vrijheid
SOCIALISTEN
CHRISTENDEMOCRATEN
LIBERALEN
Solidariteit
Persoonlijke vrijheid

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

De regering regeert
Nederland wordt bestuurd door de regering, die bestaat uit de koning en de ministers. De koning heeft weinig macht maar zet wel een handtekening onder nieuwe wetten. De ministers hebben meer macht. Zij hebben twee taken: wetten voorbereiden en wetten uitvoeren. Ze worden geholpen door hun staatsecretarissen

In het regeerakkoord en de miljoenennota staan alle plannen van het kabinet voor de komende tijd. 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Juist of onjuist?
"Ministers kunnen wetten maken en wetten goedkeuren."
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Noem minstens drie taken van de koning.

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Het parlement controleert
Het parlement bestaat uit de Eerste Kamer en Tweede Kamer
De twee hoofdtaken van het parlement zijn: stemmen over wetsvoorstellen en het controleren van de regering.

De partijen in de Tweede Kamer die samen de regering vormen, noem je de coalitie. Partijen die het niet eens zijn met de regering noem je de oppositie.



Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Juist of onjuist?
"De Tweede Kamer moet over iedere wet stemmen."
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

De partijen in de Tweede Kamer die samen de regering vormen noem je de:

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

De Tweede Kamer heeft twee taken: de controlerende en de wetgevende.  Geef aan bij welke taak van de Tweede Kamer elk recht hoort. 
Controlerende taak
Wetgevende taak
Recht van initiatief
Recht van interpellatie
Recht van amendement
Recht van enquete

Slide 24 - Drag question

This item has no instructions

Regering :
A
Koning + ministers
B
Ministers + staatssecretarissen

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Het nieuwe kabinet is gevormd.
Wie zitten er in het kabinet?
A
Minister president Schoof
B
Ministers en Staatssecretarissen
C
De Tweede Kamer
D
Ministers en de Koning

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wie worden er niet rechtstreeks door het volk gekozen?
A
Eerste Kamer
B
Tweede Kamer
C
Provinciale Staten
D
Gemeenteraad

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wie besturen dan de gemeente? 

  • Burgemeester en wethouders
  • Gemeenteraad
De gemeente

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Waarmee kun je de gemeenteraad het beste vergelijken?
A
Het kabinet
B
De Eerste & Tweede Kamer
C
De regering
D
Het college van B en W

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wie besturen de gemeente?
A
Alleen de burgemeester
B
Gemeenteraad
C
College B & W
D
Gemeenteraad en College B & W

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Met wie kan je de wethouder vergelijken?
A
Met de burgemeester.
B
Met een lid van de gemeenteraad.
C
Met de minister.
D
Met de minister-president.

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions