Unité 4: Lire + Écouter (start) + Quizlet

1 / 40
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Zinnen maken + interview vragen
                    Bonjour!

   Aujourdhui c'est 27 mai 2024


Prenez vos livres B !


Slide 2 - Slide

Zinnen maken + interview vragen
                    
Programme d' aujourdhui:

1.  Encore quatre semaines !
2. Adrénaline                                                               min       
3. Unité 4: Lire                                                             20 min 
4. Écouter                                                                     20 min
5. Quizlet                                                                      10 min
 

Slide 3 - Slide

Zinnen maken + interview vragen
Qu'est-ce que on va faire jusqu'au le toetsweek

* Unité 4 Lire + Écouter + Parler 
* werkwoord 'devoir'
* een les over 'les parcs d'attractions' + opdracht 
* oefenen met lezen (losse teksten)

5 juni: SO Unité 4 (is verplaatst) --> apprendre 1 t/m 4 + 6


Toetsweek = leestoets

 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Zinnen maken + interview vragen
1. Lisez le texte à la page 12

2. Faites exercice 5 + 6 = moet af zijn deze les!

3. Prêt ? Ga verder met Écouter ( = 4.4 online) exercice 12 + 13
Of: vraag welke tekst je extra kan oefenen.

 



 


 
timer
25:00

Slide 6 - Slide

Zinnen maken + interview vragen
Quizlet !!

 



 


 
timer
10:00

Slide 7 - Slide

Zinnen maken + interview vragen
Les devoirs pour 28 mai:

Apprendre:
appr 1+2+4+6

Lire: apprendre 3

Slide 8 - Slide

Zinnen maken + interview vragen
Demain, je partirai en week-end en France. 
Je rendrai visite à ma famille là-bas. 
Par conséquent, les tests ne seront pas corrigés lundi. 


 


 
In welke tijd staat dit tekstje geschreven ?

Slide 9 - Slide

Le futur simple

Slide 10 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van deze les kun je de futur simple toepassen 

Slide 11 - Slide

Futur simple

De futur simple is de toekomende tijd.


Je gebruikt de futur simple om uit te drukken dat dingen zullen gebeuren.

In het Nederlands vertaal je de futur simple met een vorm van het hulpww 'zullen'+ infinitief

Slide 12 - Slide

Futur proche
Wat is de futur proche? 
Een tijd waarmee je aangeeft dat er iets binnenkort gaat gebeuren.
Voor het maken van de futur proche heb je het werkwoord 'aller' = gaan nodig. 



Slide 13 - Slide

Le futur proche

Slide 14 - Slide

futur proche

Slide 15 - Slide

De futur proche betekent de nabije toekomst in het Nederlands.
Hoe vorm je de 'futur proche'?
A
een vorm van gaan (aller) + hele werkwoord
B
Hele werkwoord + uitgangen (ai,as,a,ons,ez,ont)

Slide 16 - Quiz

De futur proche is de..
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
nabije toekomende tijd
D
voltooid tegenwoordige tijd

Slide 17 - Quiz

Wat is een futur proche?
A
Je donnerai
B
Je donnerais
C
Je vais donner
D
J’ai donné

Slide 18 - Quiz

Wat is een futur proche?
A
Nous chantons
B
Nous chanterions
C
Nous avons chanter
D
Nous allons chanter

Slide 19 - Quiz

Le futur simple
J'utiliserai le futur simple!

Slide 20 - Slide

Le futur simple

Slide 21 - Slide

Futur simple - tokomende tijd
- beschrijft de gebeurtenis in de toekomst
- in NL gebruik je hulpwerkwoord ZULLEN maar er is geen ww. zullen in frans
- in frans is andere uitgang achter het woord wordt geplaatst
- voor regelmatige vorm is: HELE WERKWOORD + UITGANG

Slide 22 - Slide

Futur simple
Hele ww
Uitgang
Futur simple
Je
manger
-ai
Je mangerai
Tu
manger
-as
Tu mangeras
Il / Elle / On
manger
-a
Il mangera
Nous
manger
-ons 
Nous mangerons
Vous
manger
-ez
Vous mangerez
Ils / Elles
manger
-ont
Ils mangeront

Slide 23 - Slide

hoe maak je de futur simple?
A
stam + uitgangen -ais - ais etc.
B
infinitif + uitgangen -ais -ais etc
C
stam + uitgangen -ai -as etc.
D
infinitif + uitgangen -ai -as etc.

Slide 24 - Quiz

Wat zijn de uitgangen van de futur simple?
A
ais/ais/ait/ions/iez/ aient
B
ai/as/a/ons/ez/ont
C
ai/as/a/ions/iez/aient
D
ais/ais/ait/ons/ez/ont

Slide 25 - Quiz

Le futur simple
Onregelmatige werkwoorden hebben een onregelmatige futur simple. De stam van de futur simple moet je dus uit je hoofd leren.

Slide 26 - Slide

Onregelmatige ww.
être
je serai, tu seras .... 
avoir
j'aurai, tu auras ...., ils auront, ...
faire
je ferai, tu feras, ..., nous ferons, ..... 
aller
j'irai, tu iras, Il ira, .... vous irez, ..... 
pouvoir
je pourrai, ...
vouloir
je voudrai, tu voudras, .... 
venir
je viendrai, tu viendras, ....
devoir
je devrai, .... nous devrons, vous devrez, .... ils devront, .... 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Zinnen maken + interview vragen


Faire: exercice 16 A tm D 

= online Unité 2 / Grammaire II

Dit is ook meteen het huiswerk

+ Apprendre 1 +2  Unité 4







 


 
timer
10:00

Slide 29 - Slide

Futur simple
A
Tu seras à la maison
B
Tu serais à la maison
C
Tu es à la maison
D
Tu a été à la maison

Slide 30 - Quiz

futur simple:
hij zal zijn
A
il sera
B
il aura
C
il ira
D
il voudra

Slide 31 - Quiz

Futur simple:
ik zal kunnen
A
Je voudrai
B
j'irai
C
je pourrai
D
je ferai

Slide 32 - Quiz

Futur simple = toekomende tijd

ik zal werken
jij zal fietsen
hij zal lopen
wij zullen eten
zij zullen kopen

Slide 33 - Slide

De futur simple maak je door de uitgangen van avoir achter het hele werkwoord te plaatsen.


je partirai

tu partiras

il partira

nous partirons

vous partirez

ils partiront

Slide 34 - Slide

Ik zal spreken
Hij zal eten
On partira
Jullie zullen uitgaan
Zij zullen vinden
Je parlerai
Il mangera
Wij zullen vertrekken
Vous sortirez
Ils trouveront

Slide 35 - Drag question

Futur simple
Choisir: vous

Slide 36 - Open question

futur simple
perdre: tu

Slide 37 - Open question

on (dormir - futur simple)

Slide 38 - Open question

Gebruik de futur simple
elle [hésiter]

Slide 39 - Open question

Gebruik de futur simple
nous [marcher]

Slide 40 - Open question