This lesson contains 29 slides, with text slides and 3 videos.
Je gebruikt een ontkenning om aan te geven dat iets NIET zo is. (not)
*He was at home yesterday ( bevestigende zin)
* He wasn't at home yesterday (ontkennende zin)
*He wasn’t at home yesterday (
ontkennende zin)
Hoe: Bij een vorm van to be (am, is, are, was, were), have got, en hulpwerkwoorden (should, would, can, could, must, may, will) zet je ‘not’ achter dit werkwoord (vaak afgekort)
He can't play the piano.
Sarah isn't watching TV.
* He can’t play the
piano.
* Sarah isn’t watching TV.
Bij alle andere werkwoorden zet je don’t / doesn’t (bij he, she, it) of didn’t (verleden tijd) voor het hoofdwerkwoord.
Als je didn’t voor het hoofdwerkwoord zet verandert het hoofdwerkwoord in de tegenwoordige tijd.
* He told a funny story
- He didn't tell a funny story.
* She plays the piano.
- She doesn't play the piano. (let op: bij doesn't verdwijnt de s achter het hoofdwerkwoord)
1. He believed the story.
2. You must stay of course.
3 My brother travels a lot.
4. My parents found out what happened.
5. She has sugar in her coffee.1. He didn't believe the story.
2. You mustn't stay of course.
3 My brother doesn't travel a lot.
4. My parents didn't find out what happened.
5. She doesn't have sugar in her coffee.Hoe: Bij een vorm van to be (am, is, are, was, were), have got, en hulpwerkwoorden (should, would, can, could, must, may, will) zet je dit werkwoord vooraan in de zin.
He can play the piano. Can he play the piano?
Sarah is watching TV. Is Sarah watching TV?
* He can’t play the
piano.
* Sarah isn’t watching TV.
Bij alle andere werkwoorden zet je do / does (bij he, she, it) of did (verleden tijd) + hele werkwoord vooraan.
1. A panda eats bamboo. Does a panda eat bamboo?
2. He watched TV. Did he watch TV ?
Let op: begint de vraag met does, dan verdwijnt de s achter het hoofdwerkwoord. (zin 1)
Begint de vraag met did, dan moet het hoofdwerkwoord in de tegenwoordige tijd (zin 2)