Quiz Productie

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Arbeidsproductiviteit neemt toe door goede scholing.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quiz

Wat is kapitaalintensief?
A
Mensen doen vooral het werk.
B
Machines doen vooral het werk.

Slide 3 - Quiz

Welke beweringen zijn juist?
Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Een zelfstandige kan personeel in dienst hebben.
B
Als zelfstandige heb je zekerheid over je werk en je inkomen.
C
In een eenmanszaak werkt maar één persoon.
D
De eigenaar van een eenmanszaak is eigen baas.

Slide 4 - Quiz

De productiecapaciteit wordt bepaald door ...
A
de arbeidsproductiviteit.
B
het aantal mensen dat in een bedrijf werkt.
C
de kapitaalgoederen die worden gebruikt.
D
de snelheid van werken.

Slide 5 - Quiz

Eindproducten zijn duurder dan grondstoffen door de toegevoegde waarde.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Welke beloning hoort bij welke productiefactor?
Sleep de beloningen naar de juiste plek.
ondernemersschap
natuur
arbeid
kapitaal
salaris
rente
pacht
huur
winst

Slide 7 - Drag question

Hoe bereken je de nettowinst?
A
omzet - bedrijfskosten
B
brutowinst - bedrijfskosten
C
omzet - brutowinst
D
omzet - brutowinst - bedrijfskosten

Slide 8 - Quiz

Waar kijk je naar om het marktaandeel te kunnen bepalen?
A
Naar de afzet, niet naar de omzet.
B
Naar de afzet x prijs, niet naar de omzet.
C
Naar de omzet, niet naar de afzet.
D
Naar de afzet óf de omzet.

Slide 9 - Quiz

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
productiefactoren

Slide 10 - Quiz

Nettowinst kan stijgen door ...
(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
een lagere verkoopprijs.
B
succesvolle reclame.
C
hogere bedrijfskosten.
D
een lagere inkoopprijs.

Slide 11 - Quiz

Hoe produceert een timmerman?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 12 - Quiz

Wat bereken je met de formule
afzet x prijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
nettowinst
D
brutowinst

Slide 13 - Quiz

Hieronder staan vier voorbeelden van productie. 

Is er sprake van formele productie of van informele productie? Sleep de voorbeelden naar het juiste vak.
formele productie
informele productie
De buurman legt in zijn tuin een nieuw gazon aan.
De gemeentelijke plantsoenendienst maakt het park schoon. 
Een fabrikant maakt een nieuw model smartphone. 
Een timmerman beunt bij in de avonduren. 

Slide 14 - Drag question

Wat is juist?
A
omzet - verkoopwaarde = nettowinst
B
omzet - inkoopwaarde = nettowinst
C
omzet - bedrijfskosten = nettowinst
D
omzet - inkoopwaarde = brutowinst

Slide 15 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 16 - Quiz

En de winnaar is ...

Slide 17 - Slide