This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
§3.2 De kracht van rivieren
Een rivier heeft veel kracht om een dal uit te schuren en sediment mee te nemen naar zee. Hoe werkt een rivier zoals de Rijn?
Slide 1 - Slide
Planning
- Herhaling §3.1
- Leerdoelen
- Uitleg
- Video
Slide 2 - Slide
Sleep de begrippen naar de juiste plek.
U-dal
V-dal
Slide 3 - Drag question
Wat zijn sedimenten?
A
Al het gesteente dat op het land is neergelegd.
B
Materiaal dat door water, wind of ijs wordt neergelegd.
C
Veen, zand, klei en basalt.
D
Zand, klei en grind dat in een rivier is neergelegd.
Slide 4 - Quiz
Eeuwige sneeuw
Vast gesteente
Morene
Slide 5 - Drag question
Leerdoelen
Je kunt de erosie door een rivier beschrijven en een V-dal op een afbeelding herkennen.
Je kunt beschrijven waar en hoe een rivier materiaal sedimenteert, afhankelijk van de stroomsnelheid van het water.
Je kunt uitleggen wat een stroomgebied is en op welke manier water in een rivier terechtkomt.
Je kunt de waterkringloop aan de hand van een afbeelding beschrijven.
Slide 6 - Slide
Het
stroomgebied (Rijn)
Het gebied van waaruit water naar een rivier stroomt, noem je het stroomgebied van die rivier.
Het water van de Rijn is afkomstig van neerslag en smeltwater van bijv. sneeuw/ijs. De Rijn is een gemengde rivier.
Er zijn ook rivieren die alleen smeltwater afvoeren van gletsjers. Dit wordt een gletsjerrivier genoemd.
Er zijn ook regenrivieren. Dit is een rivier alleen neerslag afvoert. Bijv. de Maas.
Slide 7 - Slide
In welk land ligt de bron van de Rijn?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Oostenrijk
D
Zwitserland
Slide 8 - Quiz
In welk land ligt dan de monding van de Rijn?
A
België
B
Duitsland
C
Frankrijk
D
Nederland
Slide 9 - Quiz
Bovenloop, middenloop en benedenloop
Bovenloop
De bovenloop ligt aan het begin van de rivier, hoog in de bergen. De rivier stroomt in de bovenloop snel doordat hier veel reliëf (hoogteverschillen) is.
Het snelstromende water kan grote stenen meesleuren, maar ook fijner materiaal zoals zand en klei. Daardoor is er veel erosie en schuren rivieren in hun bovenloop dalen uit. Er ontstaan V-dalen.
Middenloop
In de middenloop van de rivier stroomt het water minder snel. Dit komt omdat hier minder reliëf is. Hier zakt sediment naar de bodem.
Benedenloop
Het laatste deel van de rivier ligt in de benedenloop. Hier komen veel zijrivieren de hoofdrivier in, de monding. De rivier stroomt hier heel langzaam, waardoor er veel sediment afgezet wordt.
Slide 10 - Slide
Wat betekent 'reliëf'?
A
De gemiddelde temperatuur van een gebied over een langere periode.
B
De hoogteverschillen in het landschap.
C
De snelheid waarmee rivieren sediment afvoeren.
D
Het type gesteente dat ontstaat door erosie.
Slide 11 - Quiz
Welk deel van het stroomgebied heeft het meeste reliëf?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop
Slide 12 - Quiz
Welk deel van het stroomgebied heeft dan het minste reliëf?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop
Slide 13 - Quiz
In welk deel van het stroomgebied bevindt zich de bron van de rivier?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop
Slide 14 - Quiz
In welk deel van het stroomgebied bevindt zich de monding van de rivier?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop
Slide 15 - Quiz
In welk deel van het stroomgebied bevindt Nederland zich voornamelijk?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop
Slide 16 - Quiz
De waterkringloop
"De voortdurende verplaatsing van water, waarbij het water steeds overgaat van de ene toestand (fase) in de andere: vast, vloeibaar en gasvormig."
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
Slide 19 - Video
Door de warmte van de zon treedt er verdamping op.
Het water uit oceanen en zeeën stijgt op > hoe hoger de lucht komt, koelt de lucht af. Als de lucht afkoelt gaat de lucht condenseren (er ontstaan waterdruppels > wolken).
Met de wind komen vochtige lucht en wolken boven het land, en kan neerslag gaan vallen. Een deel daarvan blijft in de bergen liggen als sneeuw en ijs. Smelt- en regenwater kunnen de grond in zakken (infiltratie).
Over het land, via rivieren en meren en door de grond (grondwater) stroomt smelt- en regenwater terug naar zee. Een deel van de neerslag die valt, zakt niet de grond in, maar verdampt.
Slide 20 - Slide
Opdracht
Bekijk het blad dat op je tafel ligt. Je ziet hier een tekening van de waterkringloop, maar de informatie is weggelaten.
Je krijgt van je docent een aantal kaartjes.
Leg de kaartjes op de goede plek in de tekening.
timer
1:00
Slide 21 - Slide
Had jij alles goed?
Slide 22 - Slide
Zout water van de zeeën en oceanen verdampt door warme lucht
In koude lucht condenseert de waterdamp en worden het waterdruppels
De waterdruppels vormen samen nieuwe wolken
Na een tijd valt er neerslag uit de wolk boven zee
De kleine waterkringloop
De grote waterkringloop
De wind blaast de wolken het hogere land op
De wolken koelen af, er komt neerslag in de vorm van regen, hagel of sneeuw
De neerslag komt in beekjes, sloten, rivieren, meren en kanalen
De neerslag wordt opgenomen in de bodem en wordt grondwater
Het grondwater verplaatst zich langzaam naar de zee/ocean
Het zoete water verplaatst zich langzaam naar de zee/oceaan