kansrekeningkwis

• Wiskunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Wat is de kans dat je met vier dobbelstenen in totaal 24 ogen gooit?

1. 1/4096
2. 1/1296
3. 1/24
4. 1/54

P(24 ogen)=

P(6666) = 1 / 6^4 = 1/1296

 

In een wasmand liggen 2 blauwe en 2 rode sokken.Als je zonder te kijken 2 sokken uit de wasmand neemt,wat is dan de kans dat ze een "paar" vormen?

1. 2/3
2. 1/2
3. 1/3
4. 1/4

P(1 paar)

Eerste sok maakt niet uit.

De kans dat de 2e sok dezelfde kleur heeft is dan 1 op de 3.

Bereken de kans dat een willekeurig gekozen leerling in de middelste lengteklasse zit.

1. 49/66
2. 66/215
3. 49/159
4. 159/215

P(leerling middelste lengteklasse)= 159/215

159/215

Bereken de kans dat een leerling uit de vierde klas korter is dan 180 cm.

1. 15/215
2. 15/80
3. 74/215
4. 74/80

P(4e klas, < 180) = 74/80

Bereken de kans dat een leerling uit de vierde of vijfde klas langer is dan
160 cm.

1. 63/73
2. 20/73
3. 20/215
4. 63/215

P(4e of 5e klas, > 160)=126/146=63/73

Een vaas bevat 7 groene, 5 blauwe en 3 witte knikkers. Je pakt vier knikkers uit de vaas.
Wat is de kans dat je
geen enkele witte knikker pakt?

1. 0,410
2. 0,051
3. 0,363
4. 0,484

Een vaas bevat 7 groene, 5 blauwe en 3 witte knikkers. Je pakt vier knikkers uit de vaas.
Wat is de kans dat je
één blauwe knikker pakt?

1. 0,333
2. 0,440
3. 0,862
4. 0,200

5 jongens en 3 meisjes vormen een rij van 8 personen.
Wat is de kans dat de eerste en de laatste van de rij een jongen is?

1. 5/14
2. 5/8
3. 5/7
4. 15/56

P(eerste en laatste jongen)=

5/8 x 4/7 = 20/56 = 5/14

De kans op een gebeurtenis is 0,32. Wat is de kans dat de gebeurtenis zich NIET voordoet?

1. 0,68
2. 1/0,32
3. -0,32
4. 0,78

P(geen gebeurtenis) =

1 - 0,32 = 0,68

In een bepaald land is de kans dat het regent 50%. Wat is de kans dat het regent in het weekend (zaterdag, zondag of op beide dagen)?

1. 75%
2. 25%
3. 50%
4. 100%

P(regen in weekend) =

P(regen zaterdag en niet zondag)

+ P(regen zondag en niet zaterdag)

+ P(regen zaterdag én zondag) =

0,5x0,5 + 0,5x0,5 + 0,5x0,5 = 0,75

Uit het woord POLEN kiest men willekeurig 4 letters. Wat is de kans dat je met 3 van die 4 letters het woord PEN kan maken?

1. 20%
2. 30%
3. 40%
4. 50%

Groep A bevat 3 leerlingen. Groep B bevat 3 leerlingen. Je kiest 2 leerlingen uit deze 6.
Wat is de kans dat precies één leerling uit groep A en één leerling uit groep B komt?

1. 1/9
2. 2/3
3. 1/3
4. 3/5

Uit een mand met 4 rode en 3 groene paprika's pak je zonder te kijken 2 paprika's. Wat is de kans dat ze beiden rood zijn?

1. 1/7
2. 2/7
3. 6/35
4. 1/42

P(2 rode) =

4/7 x 3/6 = 12/42 = 2/7

De kans dat een koplamp langer dan 400 uur brandt is 0,4. Een auto krijgt 2 nieuwe koplampen. Wat is de kans dat minstens 1 koplamp langer dan 400 uur brandt?

1. 16%
2. 64%
3. 36%
4. 40%

P(minstens 1 > 400 uur) =

P(1 lamp) + P(2 lampen) =

2 x 0,4 x 0,6 + 0,4 x 0,4 = 0,64 = 64%