Voorbeeld
Ik krijg € 10 zakgeld.
- Een drankje in de kantine wordt € 3,00.
- Een frietje in de snackbar kost € 2,50.
- Een ijsje in het ijssalon kost € 3,50.
De prijzen zijn gestegen:
- Een drankje kost nu 20% meer!
- Een frietje kost nu 25% meer!
- Een ijsje kost nu 16,7% meer!
Gemiddeld zijn de prijzen met 20,5% gestegen.
InflatieEen algemene prijsstijging van goederen en diensten.
Het gevolg is dat ik minder kan kopen met mijn geld. Mijn koopkracht daalt.