Tekstverbanden en signaalwoorden

Leesvaardigheid
Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je minimaal twee verschillende tekstverbanden opschrijven en kun je van elk tekstverband een bijbehorend signaalwoord benoemen. 

Slide 2 - Slide

Signaalwoorden geven het verband in een tekst aan tussen ...
A
alinea's
B
woorden
C
woorden en zinnen
D
woorden, zinnen en alinea's

Slide 3 - Quiz

Voorbeeld
Ik ga iedere dag op de fiets naar school.
Het regent.
Ik ga met de trein.


Slide 4 - Slide

Voorbeeld
Ik ga iedere dag op de fiets naar school. Omdat het regent, ga ik met de trein.

Wat geeft het woord 'omdat' aan in deze zin?


Door signaalwoorden in de tekst te plaatsen kan de lezer  verbindingen ontdekken en de tekst beter begrijpen.


Slide 5 - Slide

uitspraak - opsomming
In een uitspraak - opsomming verband worden dingen achter elkaar genoemd. 

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Liggende streepjes (-) of getallen (1, 2, 3) horen hier ook bij.

Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.

Slide 6 - Slide

Wat zijn de signaalwoorden in deze zin:
Ik heb veel hobby's. Ten eerste sport ik graag, bovendien speel ik vaak FIFA en ik lees weleens een boek.
A
ten eerste, graag, bovendien
B
graag, bovendien, vaak
C
ten eerste, bovendien, en
D
bovendien, vaak, en

Slide 7 - Quiz

uitspraak - tegenstelling
In een uitspraak - tegenstelling verband worden  tegenovergestelde dingen genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 8 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij houdt erg van gamen, daarentegen speelt zij liever buiten.
A
erg
B
gamen
C
daarentegen
D
liever

Slide 9 - Quiz

uitspraak - voorbeeld
In een uitspraak - voorbeeld verband wordt extra informatie gegeven bij een uitspraak of bewering, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, ter illustratie, dat wil zeggen, met andere woorden

Een brommer rijdt 1 op 12, dat wil zeggen met 1 liter benzine kun je 12 kilometer rijden. 

Slide 10 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
in
B
lente
C
veel
D
zoals

Slide 11 - Quiz

uitspraak - reden
Een uitspraak - reden verband geeft aan waarom iemand wel of niet iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik 2x per week. 

Slide 12 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 13 - Quiz

Oorzaak - gevolg
Een oorzaak - gevolg verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).

Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Door de hevige regenval, was de weg overstroomd. 

Slide 14 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel

Slide 15 - Quiz

uitspraak - vergelijking
Met een vergelijkend verband maakt de schrijver iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Net als bij Nederlands, is begrijpend lezen bij Engels ook belangrijk.

Slide 16 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij wil later advocaat worden, zoals zijn moeder dat ook is.
A
later
B
zoals
C
moeder
D
dat

Slide 17 - Quiz

uitspraak - conclusie
Bij een uitspraak - conclusie verband volgt een eindoordeel of een besluit.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook, hieruit volgt

Jip wilde niet naar de dierentuin, Anke wilde niet naar het pretpark en ik wilde niet naar het zwembad; kortom we konden het niet eens worden over wat we gingen doen. 

Slide 18 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij praatte duidelijk, keek het publiek aan en zijn slides waren overzichtelijk. Al met al gaf hij een prima presentatie.
A
duidelijk
B
overzichtelijk
C
al met al
D
prima

Slide 19 - Quiz

uitspraak - voorwaarde
Bij een uitspraak - voorwaarde verband wordt in de zinnen ervoor of erna een voorwaarde aan de uitspraak gesteld.

Signaalwoorden: als (...dan), indien, tenzij, mits, op voorwaarde dat

Als je nu meteen vertrekt, dan kun je nog op tijd zijn voor de wedstrijd.

Slide 20 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Wanneer jij aardig tegen mij bent, zal ik dat ook tegen jou zijn.
A
wanneer
B
zijn
C
ook
D
mij

Slide 21 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zinnen:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
uitspraak - reden verband
B
uitspraak - vergelijking verband
C
uitspraak - conclusie verband
D
oorzaak- gevolg verband

Slide 22 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
uitspraak - tegenstelling verband
B
oorzaak - gevolg verband
C
uitspraak - voorbeeld verband
D
uitspraak - vergelijking verband

Slide 23 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin:
We willen Pietje Puk graag in onze groep vanwege zijn vriendelijkheid. Ook is hij altijd erg behulpzaam.
A
uitspraak - vergelijking verband
B
uitspraak - opsomming verband
C
uitspraak - voorwaarde verband
D
uitspraak - tegenstelling verband

Slide 24 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Net als in Amerika, gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodrestaurants.
A
vergelijking
B
oorzaak - gevolg
C
opsomming
D
reden

Slide 25 - Quiz

Check out:
Schrijf 2 verbanden op met bijbehorende signaalwoorden.

Slide 26 - Slide