Examentexte lesen

Tips voor leesvaardigheid

Het meest belangrijke om te oefenen voor een leestoets, is om veel teksten te lezen en oefentoetsen te maken. Voor een gewone toets kun je uit jouw boek leren, maar voor een leestoets heb je bepaalde vaardigheden nodig, waarvoor je veel zult moeten oefenen.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Tips voor leesvaardigheid

Het meest belangrijke om te oefenen voor een leestoets, is om veel teksten te lezen en oefentoetsen te maken. Voor een gewone toets kun je uit jouw boek leren, maar voor een leestoets heb je bepaalde vaardigheden nodig, waarvoor je veel zult moeten oefenen.

Slide 1 - Slide

Strategieën tijdens de leestoets
Voor het lezen:
  • Kijk naar de titel -> waar gaat het over?
  • Probeer eerst een beeld te vormen van de tekst. Wat voor een type tekst   is het? Is het bijvoorbeeld een brief, mail, artikel of advertentie?
  • Kijk vervolgens naar de titel van de tekst en bedenk wat jij al van het onderwerp weet. Bekijk eventuele plaatjes of tussenkopjes. Ook is het handig om de opdracht/ vragen die bij te tekst horen van tevoren vast goed te bekijken.

Slide 2 - Slide

Tijdens het lezen:
  • Je kunt de tekst vervolgens op verschillende manieren lezen:
  • Eerst ga je de tekst skimmen, dat is de tekst snel lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat. Je bekijkt de opvallende stukjes en per alinea de eerste en laatste zin.
  • Daarna ga je de tekst scannen, waarbij je op zoek gaat naar specifieke informatie.
  • Tot slot ga je de tekst intensief lezen, waarbij je de tekst helemaal gaat lezen.

Slide 3 - Slide

Het beantwoorden van de vragen:
Wanneer je de tekst goed gelezen hebt, ga je nogmaals goed naar de vragen kijken. Er zijn verschillende typen vragen:
  • Bij vragen over de hele tekst ga je nogmaals skimmen en zoeken naar aanwijzingen voor het antwoord.
  • Voor vragen naar bepaalde informatie kun je gaan scannen en de juiste woorden zoeken.
  • Als bij vragen regelnummers worden gegeven, is het handig als je de hele alinea daar omheen leest.

Slide 4 - Slide

  • Bij meerkeuzevragen staan de vragen meestal op volgorde van de tekst. Lees alleen het stukje waar jij denkt dat het antwoord staat. Probeer dan eerst zelf een antwoord te geven en daarna te kijken welk antwoord het beste op jouw antwoord lijkt.

Slide 5 - Slide

Tot slot!
Probeer bij elke vraag het juiste stuk tekst te vinden waar je het antwoord kunt vinden. Hierdoor lees je dus sommige stukjes meerdere keren. Wanneer je het antwoord echt niet kunt vinden, ga je naar de volgende vraag en kun je er later op terugkomen. Misschien heb je dan het antwoord al op een andere plek zien staan!


Slide 6 - Slide


TIPS voor leesvaardigheid
  • regelmatig oefenen!
  • probeer erachter te komen waarom je bepaalde fouten maakt
  •  zorg dat je je algemene kennis bij houdt; journaal kijkt enzo
  • leer woordbetekenissen raden! Kijk naar de context ... lijkt het op een Nederlands woord of een woord wat je van Engels kent ... knip het woord in stukjes ... spreek het woord in gedachten uit
  • Lees dan de vraag! Misschien hoef je de hele tekst niet eens te lezen
  • Eerst de tekst vlot bekijken! Wat is de bron?


Slide 7 - Slide

bij meerkeuze vragen
  •  Probeer eerst zelf een antwoord op de vraag te geven voordat je naar de antwoordopties kijkt.
  • Bij meerkeuze vragen: ga weegstrepen! Wat is klinkklare onzin? Let erop dat sommige antwoorden je ook kunnen misleiden!
  •  Kijk uit: soms staan er woorden tussen die op zich best kloppen, maar die niet het antwoord op de vraag zijn.
  • Soms moet je het minst slechte antwoord kiezen.
  • bij twijfel: schrijf in iedere geval een voorlopig antwoord op. Als je nog tijd over hebt kun je er nog een keer naar kijken

Slide 8 - Slide

Herkenning?
- Foto's?
- Bekende woorden?

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden.
Wat zijn signaalwoorden?

Waarom staan deze in een tekst?

Slide 10 - Slide

signaalwoorden
Auch

Und

Oder



Aber

Doch

Trotz
Weil

Denn

Deswegen

Slide 11 - Slide

Bijvoorbeeld:
Opsomming
  • und
  • auch
  • außerdem
  • sowie 
  • nicht nur…sondern auch 
  • daneben 
  • oder

Slide 12 - Slide

In alinea 5 worden drie dingen genoemd die Julia’s verblijf in het buitenland haar hebben opgeleverd. 
Welke drie dingen zijn dat?
Beantwoord deze vraag in het Nederlands. 
(5) „Ich würde diese Erfahrung für nichts auf der Welt wieder hergeben“, sagt Julia rückblickend. Ihre Englischkenntnisse konnte sie in dem Jahr perfektionieren, was ihr im Modedesign-Studium zugutekommt. Doch auch an Lebenserfahrung hat sie durch die Zeit als Au-pair gewonnen. Mit ihrer Austauschfamilie hat sie außerdem noch immer Kontakt. 

Slide 13 - Slide

In alinea 5 worden drie dingen genoemd die Julia’s verblijf in het buitenland haar hebben opgeleverd. 
Welke drie dingen zijn dat?
Beantwoord deze vraag in het Nederlands. 
(5) „Ich würde diese Erfahrung für nichts auf der Welt wieder hergeben“, sagt Julia rückblickend. Ihre Englischkenntnisse konnte sie in dem Jahr perfektionieren, was ihr im Modedesign-Studium zugutekommt. Doch auch an Lebenserfahrung hat sie durch die Zeit als Au-pair gewonnen. Mit ihrer Austauschfamilie hat sie außerdem noch immer Kontakt. 
Haar kennis van de Engelse taal geperfectioneerd + meer levenservaring + ze heeft nog steeds contact

Slide 14 - Slide

Er geht nicht mit, weil es regnet.

weil= ....
A
omdat
B
want
C
daarom

Slide 15 - Quiz

Ich habe statt das Auto, doch ein Fahrrad gekauft.
doch = ...
A
echter
B
toch
C
of

Slide 16 - Quiz

Er ist ein guter Fussballspieler, aber er spielt auch gut Tennis.
aber= ...
A
echter
B
maar
C
daarom

Slide 17 - Quiz

Ich gehe ins Kino, denn ich finde das toll!
denn = .......
A
want
B
omdat
C
daarom

Slide 18 - Quiz

Ich habe Englisch, und sogar Deutsch!!!
sogar = .........
A
bijvoorbeeld
B
echter
C
zelfs

Slide 19 - Quiz

In Utrecht ist viel zu tun, es gibt zum Beispiel viele verschiedene Museen.
zum Beispiel = ....
A
tot ziens
B
daarentegen
C
bijvoorbeeld

Slide 20 - Quiz

Wat is de vertaling van "de kern" in het Duits?
A
das Merkmal
B
der Verfasser
C
der Kern
D
das Kennzeichen

Slide 21 - Quiz

Wat is "de alinea" in het Duits?
A
der Absatz
B
das Stückchen
C
die Alinea
D
das Schreiben

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Tekstopdrachtsoorten

het examen kent 3 tekstopdrachtsoorten:


  • één-vraag-teksten
  • meer-vragen-teksten
  • gatenteksten

Slide 24 - Slide

Signaalwoorden

geven het verband tussen zinnen aan bijvoorbeeld:

  • reden/oorzaak
  • opsomming
  • tegenstelling
  • gevolg/conclusie
  • voorbeeld
  • versterking/beperking


Slide 25 - Slide

sondern oder aber

1. Ich habe keine Lust ins Kino zu gehen, ________ wir können morgen gehen.
2. Ich esse gern Pizza, ________ noch lieber Pommes.
3. Die junge Frau auf dem Foto ist nicht meine Mutter, ________ meine Großmutter
4. Göttingen ist nicht nur eine schöne, _________ auch eine sehr lebendige Stadt.
5. Ich war noch nie im Urlaub in Paris, _________ immer nur in Gelsenkirchen.
timer
4:00

Slide 26 - Slide

Tips voor het lezen
  1. Kijk naar de zin(nen) er om heen: de context. 
    2. Lijkt het op het Nederlands (of andere taal)?
 Bijvoorbeeld: gesprek – Gespräch
3. Knip het woord in stukjes?  bijv. unverständlich = un (=ont…) + verständlich = on + begrijpelijk
4. Spreek het woord in gedachten uit. Flut spreek je uit als [floet], dat lijkt al veel op de betekenis: vloed.
5. Doorlezen (Neem niet klakkeloos de eerste betekenis over, maar ga na of de gevonden betekenis ook past bij wat je gelezen hebt!)
6. Samenstellingen (Hele lange woorden vind je niet in het woordenboek.)
7. Meervoud (In het woordenboek Duits-Nederlands staat alleen het enkelvoud van een woord.)

Slide 27 - Slide

Heute ist Andy Holzer Berufsbergsteiger. Das klingt unglaublich, aber er selbst findet das ganz logisch: „Wenn du nicht siehst, willst du immer alles anfassen und fühlen“, sagt er. „Im Flachen ist das für mich schwierig , weil ich nicht ständig mit den Händen auf dem Boden herumtasten kann. Eine steile Felswand dagegen ist für mich wie ein Boden zum Anfassen.









- Wat is de kernzin?
- Welke signaalwoorden herken je?
- Welke functie hebben de signaalwoorden?

Slide 28 - Slide