- Kijk naar de zin(nen) er om heen: de context.
2. Lijkt het op het Nederlands (of andere taal)?
Bijvoorbeeld: gesprek – Gespräch
3. Knip het woord in stukjes? bijv. unverständlich = un (=ont…) + verständlich = on + begrijpelijk
4. Spreek het woord in gedachten uit. Flut spreek je uit als [floet], dat lijkt al veel op de betekenis: vloed.
5. Doorlezen (Neem niet klakkeloos de eerste betekenis over, maar ga na of de gevonden betekenis ook past bij wat je gelezen hebt!)
6. Samenstellingen (Hele lange woorden vind je niet in het woordenboek.)
7. Meervoud (In het woordenboek Duits-Nederlands staat alleen het enkelvoud van een woord.)