Paragraaf 1.6

Leerdoelen paragraaf 6
  • Je weet met welke indicatoren je landen in groepen kunt indelen en met elkaar kunt vergelijken.
  • Je kunt uitleggen dat een indeling van landen op nationale schaal de verschillen binnen de landen verhult
1 / 25
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leerdoelen paragraaf 6
  • Je weet met welke indicatoren je landen in groepen kunt indelen en met elkaar kunt vergelijken.
  • Je kunt uitleggen dat een indeling van landen op nationale schaal de verschillen binnen de landen verhult

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Opdrachten
Maak opdrachten 1 - 3 van paragraaf 1.6

Slide 4 - Slide

Opdracht 1, 2a
1 hoger, hoger, lager, lager
2 a Nee. Deze kaart laat zien wat het inkomen per capita is. De verschillen in bevolkingsomvang zijn hier dus al in verrekend, omdat het bbp is gedeeld door het aantal inwoners.

Slide 5 - Slide

Opdracht 2b, c
2b Nee. Opkomende economieën zijn landen als Brazilië, India, Zuid-Korea en China (zie paragraaf 4). Toch loopt het inkomen per capita van deze landen sterk uiteen.
 c Het bbp hangt onder meer af van de grootte van de bevolking. Een hoog of laag bbp zegt daarom niet hoeveel er per capita wordt verdiend, en dus geeft het geen volledig beeld hoe rijk of arm mensen zijn.

Slide 6 - Slide

Opdracht 3a
3 a Het inkomen per capita zegt niet alles over de hoeveelheid goederen en diensten die mensen met hun inkomen kunnen kopen. Als het inkomen per capita in twee landen gelijk is, maar het prijspeil verschilt, dan zijn mensen in het land met een lager prijspeil relatief rijker. Je ziet dus nog nauwkeuriger de verschillen in welvaart tussen landen.

Slide 7 - Slide

Opdracht 3b
3b 1 daalt
  2 stijgt
  3 stijgt
  4 daalt

Slide 8 - Slide

Opdracht 3c, d
3c De HDI is een index die verschillende indicatoren op het gebied van ontwikkeling combineert. Zo krijg je niet alleen een beeld van het inkomen, maar ook van de ontwikkelingskenmerken onderwijs en gezondheid.
 d C, D

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Opdrachten
Maak opdrachten 4 en 5 van paragraaf 1.6

Slide 14 - Slide

Opdracht 4
4 a Azië
 b Afrika en Azië
 c De economische ontwikkeling komt in veel landen pas net op gang. Dat gebeurt vooral in de steden. Die ontwikkeling trekt veel migranten aan vanaf het platteland. In Europese landen is deze migratiestroom al eerder geweest.

Slide 15 - Slide

Opdracht 5a
5 a Fase 1: geboortecijfer en sterftecijfer zijn hoog.
Fase 2: sterftecijfer daalt, geboortecijfer blijft hoog.
Fase 3: geboortecijfer gaat dalen.
Fase 4: geboortecijfer en sterftecijfer zijn laag.
Fase 5: geboortecijfer wordt lager dan het sterftecijfer.

Slide 16 - Slide

Opdracht 5b, c
5b – Het geboortecijfer is hoog omdat mensen veel kinderen krijgen om te helpen bij het gezinsinkomen en om voor de oudedagsvoorziening te zorgen en omdat er weinig geld en kennis is voor geboortebeperking.
  – Het sterftecijfer is hoog omdat er armoede en een slechte gezondheidszorg zijn.
 c 1 zeer langzame of negatieve bevolkingsgroei − c
2 snelle bevolkingsgroei − a
3 langzame bevolkingsgroei − b

Slide 17 - Slide

Opdracht 5d (deel 1)
5d – Zeer langzame of negatieve bevolkingsgroei: er worden elk jaar minder kinderen geboren. Dat zorgt voor een langzame bevolkingsgroei. De kans is hier ook aanwezig dat het geboortecijfer onder het sterftecijfer daalt, waardoor de bevolkingsgroei zelfs negatief wordt (als die niet voldoende wordt aangevuld door een positief migratiesaldo).
– Snelle bevolkingsgroei: het aantal geboorten ligt hoog in verhouding tot de rest van de bevolking en groeit elk jaar. Dit leidt tot een snelle bevolkingsgroei.

Slide 18 - Slide

Opdracht 5d (deel 2)
– Langzame bevolkingsgroei: het aantal geboorten ligt relatief laag in verhouding tot de rest van de bevolking, maar neemt nog wel toe. Zo ontstaat er een langzame bevolkingsgroei.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Opdrachten
Maak opdracht 1, 2, 3, 6.

Slide 21 - Slide

Opdracht 6a
6 a Voor alfabetisering van de bevolking moet er voldoende en goed onderwijs zijn in een land. Dit hangt samen met de rijkdom in een land: als die groot is, is er meer geld voor onderwijs dan als die klein is. Een indicator voor deze rijkdom is het inkomen per capita. Er is dus een verband tussen inkomen per capita en alfabetiseringsgraad en dat komt tot uitdrukking in deze twee kaarten.

Slide 22 - Slide

Opdracht 6b, c
6b Deze indicatoren hebben niks met inkomen of de mate van ontwikkeling te maken.
 c Voorbeelden van juiste antwoorden:
– Brazilië besteedt een groot deel van het onderwijsbudget aan duurder hoger onderwijs, terwijl China vooral in goedkoper basisonderwijs investeert.
– Het onderwijs in China is beter en efficiënter, bijvoorbeeld door beter opgeleide docenten.

Slide 23 - Slide

Opdracht 7a, b
7 a Met het bruto regionaal product (brp).
 b Voorbeelden van juiste antwoorden:
– de Randstad
– Brainport (rondom Eindhoven)

Slide 24 - Slide

Opdracht 7c
7c Voorbeelden van juiste antwoorden:
– Deelstaten moeten hun eigen onderwijs betalen, in plaats van dat dit door de centrale regering gebeurt. Deelstaten waar het economisch beter gaat, kunnen meer investeren in onderwijs.
– In sommige deelstaten is de bevolkingsdichtheid lager. De afstanden tot scholen zijn daar over het algemeen hoger, waardoor veel kinderen niet naar school kunnen.
– In de deelstaten waar het economisch slechter gaat, moeten meer kinderen thuis meehelpen, waardoor ze niet naar school kunnen.

Slide 25 - Slide