This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken & in Lesson-Up
Binas pakken
Slide 1 - Slide
Soortvorming d.m.v. natuurlijke selectie. Zet de zinnen in de juiste volgorde
Er bestaat variatie in genotype en fenotype binnen een populatie
De voordelige fenotypen worden dus doorgegeven
Een mutatie leidt tot een verandering in fenotype dat voordelig uitkomt in de omgeving
Door voortplanting, mutaties en recombinatie kunnen nieuwe genotypen ontstaan
De mutant overleeft door zijn aanpassing beter en krijgt meer nakomelingen
Als er genoeg verschillen in genotype en fenotype zijn ontstaan kan dat leiden tot een nieuwe soortvorming
Slide 2 - Drag question
17.6 Doel
Je kunt in een stamboom de mate van verwantschap tussen soorten aflezen
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Welke uitspraak is juist?
A
de mens is nauwer verwant met de kat dan met de vogels
B
de mens is net zo verwant aan de kat dan aan de vogel
C
de vogel is net zo verwant aan de reptielen dan aan de vis
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
17.8 en 17.9 Leerdoelen
Je kunt op basis van celkenmerken cellen van verschillende rijken van elkaar onderscheiden en aangeven of ze prokaryoot/eukaryoot zijn.
Je kent de levenscyclus van virussen
H5. Je kunt van de verschillende rijken aangeven of de meest soorten binnen het rijk autotroof of heterotroof zijn en welke rol ze in een ecosysteem vervullen (producent, consument, reducent)
Slide 8 - Slide
Autotroof / heterotroof
Autotroof: een organisme kan zijn eigen organische moleculen maken. Heterotroof: een organisme kan niet zijn eigen organische moleculen maken.
Slide 9 - Slide
Wat was het verschil tussen organisch en anorganisch?
Slide 10 - Open question
Benoem de vier rijken waarin organismen in te delen zijn.
Slide 11 - Open question
Welke twee rijken zijn (deels) autotroof? (zie binas 78)
Slide 12 - Open question
Planten en bepaalde bacteriën gebruiken lichtenergie om zelf chemische energie te maken. Dit proces heet fotosynthese. Sommige bacteriën maken hun eigen organische molecule door chemosynthese van anorganische moleculen zoals NO3. Welke bron van energie wordt dan gebruikt?
A
Chemische energie
B
Warmte energie
C
Elektrische energie
Slide 13 - Quiz
Welke celkenmerken komen voor bij de cellen van een plant?
A
Celwand en bladgroenkorrels
B
Celwand, celkern en bladgroenkorrels
C
Celkern en bladgroenkorrels
D
Celwand en celkern
Slide 14 - Quiz
Welke celkenmerken komen voor bij de cellen van een dier?
A
Celwand en celkern
B
Bladgroenkorrels, celwand en celkern
C
Celwand
D
Celkern
Slide 15 - Quiz
Eukaryoot vs. prokaryoot
Slide 16 - Slide
Bekijk binastabel 78. Welk rijk is prokaryoot?
A
Bacteriën
B
Schimmels
C
Planten
D
Virussen
Slide 17 - Quiz
H5. Schimmels en bacteriën zijn reducenten. Wat is een reducent?
Slide 18 - Open question
Hoe zie je het verschil tussen een prokaryoot en een eukaryoot onder de microscoop?
Slide 19 - Open question
Virussen
Kapseltje met DNA of RNA
corona: enkelstrengs RNA
vergelijkbaar met mRNA
levende organismen?
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Virus levenscyclus
Contact maken met gastheercel
Erfelijk materiaal inbrengen
Cel gebruiken om te vermenigvuldigen
Nieuwe deeltjes infecteren nieuwe cellen
Slide 23 - Slide
Virussen
Kapseltje met DNA of RNA
corona: enkelstrengs RNA
vergelijkbaar met mRNA
levende organismen?
Slide 24 - Slide
Evolutie?
Hoe kan een virus evolueren?
waarom gaat dat zo snel?
met vaccinatiebewijs direct weer normaal leven?
Slide 25 - Slide
Leg uit hoe in een samenleving met gevaccineerde en niet gevaccineerde mensen een variant kan ontstaan waartegen het vaccin niet beschermt. Begrippen: variatie, selectie(druk), vermenigvuldiging.