§5.1 Een land met veel water

Goedemorgen!
Je hebt 3 minuten tijd om:
  •  op de juiste plek te zitten 
  • zonder jas
  • zonder telefoon
  • mét boeken/iPad
  • mét schrijfgerei op je tafel.
timer
3:00
1 / 29
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quiz, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Goedemorgen!
Je hebt 3 minuten tijd om:
  •  op de juiste plek te zitten 
  • zonder jas
  • zonder telefoon
  • mét boeken/iPad
  • mét schrijfgerei op je tafel.
timer
3:00

Slide 1 - Slide

5.1 | Een land met veel water

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Planning
- Leerdoelen 
- Uitleg leerdoel 1, 2 en 3
- Video
- Maken opdracht 1b, 1c, 2a, 2b, 2c, 2d, 3a 

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  1. Hoe gaan we in Nederland om met water en het veranderende klimaat?
  2. Je kan uitleggen hoe de rivieren het Nederlandse landschap hebben opgebouwd.
  3. Je kan uitleggen hoe de zee het Nederlandse landschap heeft opgebouwd.
  4. Je kan uitleggen hoe veen het Nederlandse landschap heeft opgebouwd.
  5. Je kan vertellen op welke plekken de eerste mensen in Nederland gingen wonen en waarom daar.

Slide 7 - Slide

Hoog- en Laag-Nederland

A: Hoog-Nederland
B: Laag-Nederland
Laag Nederland
Hoog Nederland

Slide 8 - Slide

NAP
Normaal Amsterdams Peil
Alles wat hoger ligt dan 1 meter boven de NAP.
  • Hoog-Nederland: zee heeft geen invloed in het landschap.

Alles wat lager ligt dan 1 meter boven de NAP.
  • Laag-Nederland: de zee had invloed in het landschap.


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Sedimentatie
  • De Rijn en de Maas stromen van de bergen naar de zee. Behalve water nemen ze zand en kleideeltjes mee. 

  • In het vlakke Nederland stromen ze langzamer en neemt de kracht van het water af. Daardoor is er in Nederland sedimentatie.

Slide 13 - Slide

1
2
3
4
5
6

Slide 14 - Slide

Oeverwallen
  • Toen er nog geen dijken in Nederland waren, overstroomde het rivierwater en het land regelmatig.

  • In het overstroomde gebied ging het water nog langzamer stromen. Dicht langs de oever van de rivier werd daardoor zand neergelegd. --> Oeverwallen.

    Slide 15 - Slide

    Slide 16 - Slide

    Komgronden
    • Verder weg van de rivier, waar het water nog langzamer stroomde, zakten ook de heel kleine kleideeltjes naar de bodem. 

    • Klei droogt heel langzaam op. Daardoor komen de deeltjes dichter bij elkaar te zitten en zakt het oppervlak nog heel lang in. Dat heet inklinken

    • De laaggelegen ingeklonken stukken van het rivierengebied heten komgronden.

    Slide 17 - Slide

    Slide 18 - Slide

    Wat wordt waar afgezet door de rivier?
    Klei
    Zand
    Komgrond
    Oeverwal

    Slide 19 - Drag question

    Slide 20 - Video

    Opdrachten maken
    - Maken opdracht 1b, 1c, 2a, 2b, 2c, 2d, 3a 

    Slide 21 - Slide

    Slide 22 - Slide

    Herhaling
    • Rivieren zorgen voor sedimentatie (= neerleggen) van grind, zand en klei
    • Grind is het grootste (steentjes) en klei het kleinste (kleine korrels) 
    • Door de kleine korrels is klei het meest vruchtbaar en houdt het meeste water vast
    • Door de kleinere korrels is het heel licht en zakt klei pas naar de bodem als het water bijna stilstaat
    • Zandkorrels zijn wat groter en dus zwaarder, zakken sneller naar de bodem en zijkanten rivier. Zandgronden vinden we dus direct langs de rivier = oeverwallen
    • Klei vinden we verder van de rivier, achter de oeverwallen dus in de komgronden
    • Niet alleen rivieren zorgen voor sedimentatie, ijs en wind doen dat ook.

    Slide 23 - Slide

    Delta
    • Door al dat neergelegde zand raakten rivieren soms verstopt, waardoor het water een nieuwe weg naar zee zocht. 

    • Zo’n vertakt laatste stuk van een rivier heet een delta.

    Slide 24 - Slide

    IJstijden
    ► In de ijstijden was het veel kouder dan nu. 

    • In de winter: alles was bevroren en voerden de rivieren geen water af. 

    • In de zomer was de waterafvoer juist hoog. De sterk stromende rivieren brachten daarom in de zomer veel zand mee. 

    • De wind en de zee verplaatsten dat zand weer verder.


    Slide 25 - Slide

    Duinen
    • Aan het eind van de ijstijd smolt dat landijs en daardoor steeg de zeespiegel snel. 

    • Wind, golven en eb en vloed verplaatsten het zand dat de rivieren hadden meegebracht, langs de grens van land en zee. 

    • Zo ontstonden eilanden met strand en duinen voor de kust.


    Slide 26 - Slide

    0

    Slide 27 - Video

    Veen
    ► Na de ijstijd steeg de zeespiegel steeds langzamer. Maar de rivieren voerden nog wel steeds zand aan. Daardoor konden de duinen breder en hoger worden. 

    • Het zoute zeewater kon daardoor het gebied achter de duinen niet meer goed bereiken.

    • De rivieren konden dat wel. Daardoor ontstonden daar grote zoetwatermoerassen met waterplanten en riet. Omdat de plantenresten onder water lagen, konden ze niet verrotten.

    • Er ontstond daardoor een dikke laag veen

    Slide 28 - Slide

    Slide 29 - Slide