4. Plaats
Leg uit in welke omgeving het verhaal speelt. Bijvoorbeeld: binnen, buiten, in een bepaald land of gebouw? Hoe ziet het eruit?
5. Tijd
∙ Wanneer: Geef aan in welke tijd het verhaal zich afspeelt. Misschien is het in de moderne tijd, misschien wel in de tijd van de Egyptenaren.
∙ Tijdsduur: Geef aan hoeveel tijd er voorbij gaat in het verhaal. Hoe lang duurt het? Hoe weet je dat? Geef voorbeelden uit het boek.