Laten we eerst kijken naar ex. 8A (page 19) LET OP:
je suis ik ben 1. "het is" vertaal je met c'est
tu es jij ..... 2. "wij zijn" kun je vertalen als "on est"
il/elle/ hij/zij ...... en als "nous sommes"
on est wij ..... 3. "zij zijn" vertaal je bij alleen vrwl met "elles"
men ........ en in alle andere gevallen met "ils"
nous sommes wij .... "
vous êtes jullie ..... Paul et Marc sont au collège - ils sont au collège
u .......... Paul et Sophie sont au collège - ils sont au collège
ils/elles sont zij (m)/zij (v) ..... Sophie et Myriam sont au collège - elles sont au collège