This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat is er waar over een onderzoek aan het lichaam?
A
Dit is een dwangmiddel wat beveiligers ook mogen toepassen.
B
Dit is enkel bedoelt om voorwerpen in beslag te nemen.
C
Dit mag alleen bij verdachten tegen wie ernstige bezwaren bestaan
D
Een verdachte is verplicht mee te werken. Het is namelijk een dwangmiddel.
Slide 3 - Quiz
Wat is er waar over het onderzoek aan de kleding?
A
Mag door opsporingsambtenaren worden uitgevoerd
B
Is ter inbeslagname van voorwerpen
C
Dit mag alleen bij personen waartegen een redelijk vermoeden van schuld is.
D
Een verdachte is niet verplicht mee te werken, maar moet het wel ondergaan.
Slide 4 - Quiz
Stelling 1: Het doel van een veiligheidsfouillering is zorgen voor veiligheid, zoals het woord al zegt. Stelling 2: De opsporingsambtenaar zorgt hierdoor alleen voor zijn eigen veiligheid.
A
Stelling 1 en 2 zijn juist
B
Stelling 1 en 2 zijn onjuist
C
Stellin 1 is juist
D
Stelling 2 is juist
Slide 5 - Quiz
Stelling 1: een privaatrechtelijke fouillering is een dwangmiddel. Stelling 2: een privaatrechtelijk fouillering is onderdeel van huisregels.
A
Stelling 1 en 2 zijn juist
B
Stelling 1 en 2 zijn onjuist
C
Stelling 1 is juist
D
Stelling 2 is juist.
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
Waar denk je aan bij in beslag nemen?
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Bewijs
Verbeurd
Gevaar
Voordeel
Slide 13 - Drag question
Slide 14 - Slide
Onderzoek aan de kleding, voorwaarden?
Slide 15 - Mind map
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
Slide 19 - Slide
Het wetboek van Strafvordering bestaat uit ... boeken
A
3
B
4
C
5
D
6
Slide 20 - Quiz
Boek 1 is voor mij, als beveiliger, het belangrijkst om te weten.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 21 - Quiz
Voorbeelden van algemeen opsporingsambtenaren zijn:
A
Politieagenten
B
Onderofficieren van de KMAR
C
Officieren van Justitie
D
Al deze antwoorden zijn goed.
Slide 22 - Quiz
Buitengewoon opsporingsambtenaren zijn bevoegd om:
A
Alle strafbare feiten op te sporen
B
Bijna alle strafbare feiten op te sporen
C
Geen strafbare feiten op te sporen
D
Geen van deze antwoorden is goed
Slide 23 - Quiz
De term 'vervolging' betekent dat er een ... bij de strafrechtelijke zaak is betrokken.
A
Officier van Justitie
B
Rechter
C
Rechter-Commissaris
D
hulp Officier van Justitie
Slide 24 - Quiz
Om van een verdachte te spreken, hebben we het volgende nodig:
A
Feiten of omstandigheden + ernstige bezwaren + strafbaar feit
B
Feiten of omstandigheden + redelijk vermoeden van schuld + strafbaar feit
C
Feiten + redelijk vermoeden van schuld + strafbaar feit
D
Feiten + ernstige bezwaren + strafbaar feit
Slide 25 - Quiz
Een beveiliger mag ook een identiteitsbewijs ter inzage vorderen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quiz
Wat mag een opsporingsambtenaar vragen?
Slide 27 - Mind map
Jij bent als beveiliger werkzaam bij de Etos op Zuidplein. Je betrapt daar een winkeldief van 8 jaar die snoep steelt. Je houdt deze jongen aan. Dit is:
A
Rechtmatig maar niet doelmatig
B
Onrechtmatig maar wel doelmatig
C
Rechtmatig en doelmatig
D
Onrechtmatig en niet doelmatig
Slide 28 - Quiz
Stelling 1. Bij strafrechtelijk minderjarigen staat het belang van de verdachte voorop. Stelling 2. Onder voorwaarden kunnen 16- en 17- jarigen als meerderjarige gestraft worden.
A
Stelling 1 en 2 zijn onjuist
B
Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
C
Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
D
Stelling 1 en 2 zijn juist
Slide 29 - Quiz
Bij staande houden is er sprake van het ontnemen van vrijheid.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 30 - Quiz
Wat is het doel van staande houden?
A
Voorgeleiding voor de (hulp) officier van justitie
B
Een verdachte korte ophouden en vragen naar identiteitsgegevens
C
Nagaan wie de verdachte is
D
Geen van de antwoorden is juist.
Slide 31 - Quiz
Wat kan een opsporingsambtenaar doen met een verdachte die niet meewerkt aan de staandehouding?
Slide 32 - Open question
Stelling 1: Dwangmiddelen zijn bevoegdheden die opsporingsambtenaren en burgers (in sommige situaties) hebben. Stelling 2: Een verdachte moet meewerken aan een dwangmiddel.
A
Stelling 1 en 2 zijn juist
B
Stelling 1 en 2 zijn onjuist
C
Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist
D
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 juist
Slide 33 - Quiz
Wat is het doel van aanhouden?
A
Kort ophouden voor de vaststelling van identiteit
B
Zorgen dat de dader van een strafbaar feit wordt vervolgd.
C
Een verdachte rechtens van zijn vrijheid beroven
D
Het goede antwoord staat er niet tussen.
Slide 34 - Quiz
Wat zijn de voorwaarden voor jou om te mogen aanhouden?
A
Strafbaar feit + heterdaad
B
Persoon + strafbaar feit + buiten heterdaad
C
Verdachte + strafbaar feit + buiten heterdaad
D
Verdachte + strafbaar feit + heterdaad
Slide 35 - Quiz
Er zijn 3 vormen van heterdaad.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 36 - Quiz
Stelling 1: rechtmatig aanhouden betekent dat je een nuttig doel hebt met de aanhouding. Stelling 2: doelmatig aanhouden betekent dat je je gehouden hebt aan genoemde voorwaarden.
A
Stelling 1 en 2 zijn onjuist
B
Stelling 1 en 2 zijn juist
C
Stelling 1 is juist
D
Stelling 2 is juist
Slide 37 - Quiz
Jij bent werkzaam bij de Mediamarkt als beveiliger. Je hebt een persoon aangehouden, maar twijfelt over de rechtmatigheid. Wat is juist?
A
Je hebt het goed gedaan. Laat de politie het maar uitzoeken.
B
Je hebt het goed gedaan. Het is toch niet aan jou om alles te weten.
C
Je had beter niet kunnen aanhouden. Als je twijfelt over rechtmatigheid is het beter om niet aan te houden.
D
Je had beter niet kunnen aanhouden. Je moet het gewoon zeker weten dat iemand het gedaan heeft.
Slide 38 - Quiz
Tijdens de aanhouding had de verdachte een tas bij zich met daarin een aantal gestolen I-pads. Je neemt deze tas in beslag en draagt deze over aan de politieagent.
A
Je hebt het goed gedaan, maar je moet het wel tegen de verdachte zeggen.
B
Je hebt het goed gedaan. Hebben die kip.
C
Je moet de spullen wel overdragen aan de politieagent, maar die neemt pas in beslag.