Je kunt uitleggen wat een organisme is.
Je kunt de zeven levenskenmerken noemen.
Je kunt omschrijven wat groei is.
Je kunt onderscheiden of iets levend, dood of levenloos is.
Je kent het onderscheid tussen een natuurgetrouwe en een schematische tekening.
Je kent het onderscheid tussen een buitenaanzicht, een lengtedoorsnede en een dwarsdoorsnede.
Je kunt tekeningen maken volgens de tekenregels.
Je kunt een loep gebruiken.
Je kunt de ontwikkeling van een zaadplant beschrijven.
Je kunt omschrijven wat ontwikkeling is.