Grammatica herhaling 2BK unit 4

Unit 4 grammatica herhaling 2GT
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Unit 4 grammatica herhaling 2GT

Slide 1 - Slide

Wat geeft de 's of ' aan?
A
meervoud
B
van wie iets is
C
welke gender iets heeft
D
vraagwoorden

Slide 2 - Quiz

Kies de juiste vorm:

This is David____ mother.
A
's
B
'

Slide 3 - Quiz

Kies de juiste vorm:

My friends___ birthdays are in June.
A
's
B
'

Slide 4 - Quiz

Kies het juiste vraagwoord:
_____ was that boy you were talking to?
A
Who
B
When
C
Why
D
What

Slide 5 - Quiz

kies het juiste vraagwoord:

______ do you want?
A
how
B
when
C
why
D
what

Slide 6 - Quiz

Kies het juiste vraagwoord:
______ did you park your car?
A
why
B
where
C
who
D
what

Slide 7 - Quiz

wanneer gebruik je what als vraagwoord?
A
als het niet duidelijk is waaruit je kan kiezen
B
als Het wel duidelijk is waaruit je kan kiezen

Slide 8 - Quiz

Kies het juiste vraagwoord:
_____ is your favourite colour, blue or green?
A
Which
B
what

Slide 9 - Quiz

Wanneer gebruik je de present continuous
A
als iets in het verleden aan de gang was
B
als iets nu aan de gang is
C
als iets in de toekomst gaat gebeuren

Slide 10 - Quiz

hoe maak je de present continuous?
A
Am/are/is + werkwoord
B
am/are/is + werkwoord+ ing
C
werkwoord+ ing
D
werkwoord +ed

Slide 11 - Quiz

Gebruik de present continuous:
____ you ____ (have) a good time?
A
am having
B
am have
C
are having
D
is having

Slide 12 - Quiz

Gebruik de present continuous:
It _____ (not)______ (go, rain) today.
A
it is not going to rain today
B
it are not going to rain today
C
it am not going to rain

Slide 13 - Quiz

Gebruik de present continuous:
She _____ (wear) earrings
A
she are wearing earrings
B
she is wear earrings
C
she is wearring earrings
D
she are wearring earring

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste vorm:

Look at ___ newspaper here.
A
those
B
these
C
this
D
that

Slide 15 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij meervoud?
A
these /those
B
this/that

Slide 16 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je in het enkelvoud?
A
This/that
B
these/those

Slide 17 - Quiz

Sleep de juiste betekenissen naar elkaar toe.
accident
powder
local
angry
company
bedrijf
plaatselijk
boos
ongeluk
poeder

Slide 18 - Drag question

Kies het juiste woord:
This snack is really _____
A
crispy
B
angry
C
local
D
hook

Slide 19 - Quiz

Wat is de vertaling van:
Until
A
uitvinding
B
smelten
C
kaart
D
totdat

Slide 20 - Quiz

Sleep de juiste betekenissen naar elkaar toe.
Meedoen met
ten minste
verplicht
beoordelen
namaken
copy
Judge
enter
at least
required

Slide 21 - Drag question

Kies het juiste woord:
You shouldn't ____ to soon.
A
allowed
B
original
C
copy
D
judge

Slide 22 - Quiz

Wat is de vertaling van:
Tekenen
A
Design
B
Drawing
C
Bar
D
before

Slide 23 - Quiz

Sleep de juiste betekenissen naar elkaar toe.
voorstellen
foto
ergens
inpluggen
leerling
Plug in (to)
Pupil
Somewhere
Picture
suggest

Slide 24 - Drag question

Kies het juiste woord:
Do you have ___?
A
various
B
a minute
C
last
D
desk

Slide 25 - Quiz

Wat is de vertaling van:
bewegen
A
move
B
have to
C
charge
D
let

Slide 26 - Quiz

Vertaal deze zin naar het Engels:
Hoe kan ik meedoen?

Slide 27 - Open question

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
That is why I've got some questions.

Slide 28 - Open question

Vertaal deze zin naar het Engels:
Waarom houd je niet op met praten?

Slide 29 - Open question

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
I don't like it, but maybe that's just me.

Slide 30 - Open question

Vertaal deze zin naar het Engels:
Dat is echt eng als je het mij vraagt.

Slide 31 - Open question

That's it!
Nu je deze herhaling hebt gemaakt, weet je waar je nog aan moet werken.
PS: sommige zinnen/woorden/voorbeelden uit deze herhaling komen op de toets!

Slide 32 - Slide