Week 24 - les 2

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Le programme:

* Vocabulaire A

* Bloc D: le verbe faire

* Comment utiliser un dictionnaire?

* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je de woorden uit bloc A gebruiken/vervoegen.

* ken je het werkwoord faire.

* kan je een woordenboek op de juiste manier gebruiken.

Le programme:

* Vocabulaire A

* Bloc D: le verbe faire

* Comment utiliser un dictionnaire?

* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je de woorden uit bloc A gebruiken/vervoegen.

* ken je het werkwoord faire.

* kan je een woordenboek op de juiste manier gebruiken.

Vocabulaire A (p. 118)

- la prononciation

- Je fais du foot deux fois par semaine.

Hoe zeg je dan: ik rij paard twee keer in de week?

- différent(e), sûr(e) -> hoe zit het met die (e)? 

Fermez vos livres et traduisez!

Traduis:
ik win

1. je gagne
2. je choisis
3. je fais les magasins
4. je fais du football

Traduis:
het team

1. la compétition
2. l'été
3. l'équipe
4. la semaine

Traduis:
fietsen

1. faire du cheval
2. faire du ski
3. faire du vélo
4. faire du tennis

Traduis:
schaatsen

1. faire du patinage
2. faire du ski
3. faire de la danse
4. faire du hockey

Traduis:
sinds

1. sûr
2. différent
3. choisir
4. depuis

Traduis:
zeker

1. différent
2. sûr
3. faire les magasins
4. depuis

Le programme:

* Vocabulaire A

* Bloc D: le verbe faire

* Comment utiliser un dictionnaire?

* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je de woorden uit bloc A gebruiken/vervoegen.

* ken je het werkwoord faire.

* kan je een woordenboek op de juiste manier gebruiken.

Bloc D

Titel van de aantekening: het werkwoord faire

Zet alle onderwerpen onder elkaar (zie whiteboard), daarachter moeten de vormen van faire komen. Bekijk het filmpje op de volgende slide. Het rijtje wordt een een aantal keer herhaald!

Vervolg

Je fais

Tu fais

Il/elle/on fait

Nous faisons

Vous faites

Ils/elles font

werkwoord = onregelmatig, dus uit je hoofd leren!

Faire in passé composé

Bij faire kan je niet R eraf halen en dan een streepje op de e doen. Het gaat dan als volgt:

gemaakt/gedaan = fait. 

Voorbeeld: j'ai fait (ik heb gedaan), tu as fait, nous avons fait, vous avez fait, ils ont fait etc. Fait blijft dan dus steeds hetzelfde.

- einde aantekening -

Au travail!

* Faites: ex. 16cde et 17bc (p. 98/99/100).

* Travail individuel ou à deux.

* Questions? Posez-les!

* Après: dictionnaire.

* Prêt? Lisez ex. 18b.

Le programme:

* Vocabulaire A

* Bloc D: le verbe faire

* Comment utiliser un dictionnaire?

* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je de woorden uit bloc A gebruiken/vervoegen.

* ken je het werkwoord faire.

* kan je een woordenboek op de juiste manier gebruiken.

Ex. 18b (p. 100)

- Comment on utilise un dictionnaire? Hoe gebruik je een woordenboek?

- appels -> hoe zoek je dat op?

Je gaat op zoek naar het hele werkwoord, dus de vorm van faire en dan datgene wat erachter staat.

Faites ex. 18b (p. 100) à deux avec un dictionnaire (6 minutes)

Les réponses

1. Wij rijden paard.
2. Het is mooi weer.
3. Mijn zus kookt.
4. Het is warm.
5. Mijn ouders doen de boodschappen.
6. Let op de auto! 

Le programme:

* Vocabulaire A

* Bloc D: le verbe faire

* Comment utiliser un dictionnaire?

* La fin

Aan het einde van de les:

* kan je de woorden uit bloc A gebruiken/vervoegen.

* ken je het werkwoord faire.

* kan je een woordenboek op de juiste manier gebruiken.

La fin!

Les devoirs:

Faire = ex. 6ab, 7a, 16cde, 17bc.

Apprendre = bloc D de chapitre 7.