6V DNA 19.3 en 19.4 en DNA-lab tweede week 2021 14 sept
Deze les doen jullie zelfstandig
Laptop is handig...
Nog niet aangemeld in de klas? Tja.....
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Deze les doen jullie zelfstandig
Laptop is handig...
Nog niet aangemeld in de klas? Tja.....
Slide 1 - Slide
Waar bevindt zich het DNA in de cel van de mens?
A
kern
B
cytoplasma
C
celmembraan
Slide 2 - Quiz
Wat is de juiste volgorde?
A
RNA-> DNA -> eiwit
B
DNA-> RNA -> eiwit
C
DNA -> eiwit -> RNA
Slide 3 - Quiz
Welke drie moleculen vormen met elkaar een nucleotide?
A
eiwit - fosfaat - stikstofbase
B
fosfaat - stikstofbase - suiker
C
suiker - fosfaat - DNA
Slide 4 - Quiz
Als je het DNA met een boek, en een gen met een zin vergelijkt, wat is dan een hoofdstuk?
A
cel
B
mutatie
C
chromosoom
Slide 5 - Quiz
Wat is het verschil tussen DNA en RNA?
A
DNA is enkelstrengs en RNA is dubbelstrengs
B
DNA bestaat uit A-T-G-C en RNA uit A-U-G-C
C
RNA komt bij mensen niet voor
Slide 6 - Quiz
Hoeveel chromosomen zitten er bij een mens in een eicel en in een levercel?
A
eicel 23
levercel 46
B
eicel 46
levercel 46
C
eicel 23
levercel 23
D
eicel 46
levercel 23
Slide 7 - Quiz
Waaruit is een gen opgebouwd?
A
RNA
B
DNA
C
eiwit
Slide 8 - Quiz
Een stukje nucleïnezuur is in het lab geanalyseerd en bevatte 40% T, 15% G, 25% C en 20% A. Waaruit bestaat het stukje nucleïnezuur?
A
enkelstrengs DNA
B
enkelstrengs RNA
C
dubbelstrengs DNA
Slide 9 - Quiz
Als men spreekt van een 'erfelijke mutatie', in welke cellen van het lichaam komt deze mutatie dan voor?
A
in alle cellen van het lichaam
B
alleen in de geslachtscellen
C
in cellen van de geslachtsorganen
Slide 10 - Quiz
Alle cellen van het lichaam (behalve geslachtscellen) bevatten hetzelfde DNA
A
waar
B
niet waar
C
tja....
Slide 11 - Quiz
Translatie is het overschrijven van DNA naar RNA
A
waar
B
onwaar
C
oef, had ik nu maar beter opgelet
Slide 12 - Quiz
RNA bestaat uit aminozuren
A
waar
B
onwaar
Slide 13 - Quiz
Een enzym is altijd een eiwit
A
waar
B
onwaar
Slide 14 - Quiz
Een eiwit is altijd een enzym
A
waar
B
onwaar
Slide 15 - Quiz
Een cel bevat mechanismen om DNA te repareren
A
waar
B
onwaar
Slide 16 - Quiz
Mutaties in het DNA kunnen spontaan ontstaan bij een DNA-verdubbeling
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Men kan het begin en het eind van een gen bepalen aan de hand van de DNA-volgorde
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
Ga nu verder met het DNA-boekje
Zet je naam en klas (V61/V62/V63) op je boekje én in welke DNA-lab-groep je zit (dinsdagmiddag, donderdagochtend, donderdagmiddag)
Lees de tekstgedeeltes
Maak de opgaven (je mag in het boekje schrijven)
Overleg (zachtjes!) is toegestaan ;)
Slide 19 - Slide
Les 2: DNA-technieken (19.3)
PCR is voldoende uitgelegd, denk ik.
Verderop gaat het over DNA-sequencing.
Bekijk het filmpje hierover goed, en kijk goed naar de afbeelding in je boek.
Maar eerst even wat vraagjes over PCR!
Slide 20 - Slide
Wat is NIET nodig voor DNA replicatie in vitro? (PCR)
A
Taq DNA polymerase
B
dNTP's
C
Primase
D
DNA matrijs
Slide 21 - Quiz
Hoeveel PCR-cycli zijn weergegeven in tabel 71M (binas)?
A
3
B
4
C
5
D
6
Slide 22 - Quiz
Oke, PCR is nu duidelijk!
Maar sequencing is ook zo'n lastige techniek.
Pak blz 88 in je boek er eens bij en bekijk die afbeelding nog eens met aandacht.
Bekijk daarna de volgende animatie.
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
Is sequencing nu duidelijk?
Dan mag je het volgende filmpje overslaan. Maar het kan natuurlijk nooit kwaad om die ook nog even te bekijken. Kost maar een paar minuten!
Slide 25 - Slide
0
Slide 26 - Video
Tijd voor transcriptie en translatie
Wat was dat ook alweer?
Bekijk het volgende filmpje vanaf ongeveer 2.30 tot het eind.
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Video
Transcriptie en translatie vinden plaats in...
A
beide in de kern
B
beide in het cytoplasma
C
transcriptie in de kern en translatie in het cytoplasma
D
translatie in de kern en transcriptie in het cytoplasma
Slide 29 - Quiz
Bekijk nu bron 15 (blz 92)
Dit gaat over 'splicing'
Let op: dit gebeurt alleen in eukaryote cellen (eh...wat zijn dat?)
Slide 30 - Slide
Een eukaryote cel is:
A
een cel met een kern
B
een cel zonder kern
C
een bacterie-cel
D
een cel van een embryo
Slide 31 - Quiz
Wat gebeurt er bij splicing?
A
Introns worden verwijderd, zodat alleen exons overblijven
B
Exons worden verwijderd, zodat alleen introns overblijven
Slide 32 - Quiz
Slide 33 - Video
Slide 34 - Slide
Welk celorganel is bij de eiwitsynthese nodig voor translatie?
A
Ribosoom
B
Kern
C
Mitochondrium
D
Golgi-systeem
Slide 35 - Quiz
Wat gebeurt er met een door translatie ontstane polypeptideketen?
A
Die wordt via Golgi systeem getransporteerd naar het ER en daar verpakt.
B
Die wordt via het cytoplasma getransporteerd naar Golgi systeem en daar afgemaakt tot eiwit.
C
Die wordt via het cytoplasma getransporteerd naar het ER en daar verpakt.
D
Die wordt via ER getransporteerd naar Golgi systeem en daar afgemaakt tot eiwit.
Slide 36 - Quiz
Alleen in mitochondriën is het enzym DNA-polymerase-γ actief. Dit enzym kopieert, controleert en repareert het mtDNA. Het gen voor dit enzym bevindt zich niet in de mitochondriën, maar in de celkern. In een cel kunnen de volgende processen optreden: 1 replicatie; 2 splicing; 3 transcriptie; 4 translatie. Welke treden in welke volgorde op bij de productie van het enzym DNA-polymerase-γ ?
A
2-3-4
B
3-2-4
C
3-4-2
D
1-3-2-4
Slide 37 - Quiz
In een experiment gebruiken onderzoekers onder andere mRNA dat langs kunstmatige weg was gevormd en dat uitsluitend was samengesteld uit afwisselend uracil- en cytosine-nucleotiden (poly[UC]n). Dit mRNA werd toegevoegd aan een cel extract waarin translatie mogelijk was. Het polypeptide dat in dit mengsel werd geproduceerd, bestond uit slechts twee verschillende aminozuren die elkaar telkens afwisselden. Welke aminozuren zijn dit geweest?
A
arginine en leucine
B
glutaminezuur en lysine
C
leucine en serine
D
lysine en serine
Slide 38 - Quiz
Dit was de laatste vraag
Bekijk in het boek 19.3 en 19.4 nog eens goed.
Maak de opgaven zoals ze in SOM staan. Extra opgaven mag je natuurlijk altijd maken, hoe meer oefening hoe meer vreugd!
Besteed veel aandacht aan de afbeeldingen / bronnen.