5.3 Plantaardig en dierlijk voedsel

TekHuisst
1 / 42
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

TekHuisst

Slide 1 - Slide

Verder met §5.3 - Energie in voedsel 
Tekst
Bespreken 1-2-5-8
Zelfst in les 9-10
§5.2 Energie - ATP

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Opdrachten 1, 2, 5, 8
1a) Bron 5 Welke 2 energierijke stoffen vormen de fosfaataccu?
1b) Welk deel vh creatinefosfaat koppelt aan het molecuul ADP, zodat er weer energierijk ATP ontstaat?
2a) Bron 6 en Binas 68A. Waar in de cel vindt de melkzuurgisting plaats?
2b) Bron 6. Hoeveel ATP ontstaat bij de melkzuurgisting uit een molecuul glucose?
2c) Wat gebeurt er met het melkzuur dat ontstaat bij de melkzuurgisting?
5) Stel, je spieren leveren tweemaal een gelijke prestatie: eenmaal anaeroob, eenmaal aeroob. Ze gebruiken uitsluitend glucose als brandstof. Verklaar het verschil in CO2-productie!
8) Man met de hamer als je te snel de sprint inzet bij een langere/middenafstand. Leg uit (ATP)
9) Bron 9. Welke andere stoffen dan glucose kan een cel dissimileren?
10) en sprinter gebruikt als energiebron vrijwel alleen: .......................   (eerste 10 seconden)










Slide 8 - Slide

Antwoorden
1a)  energiebron (sprinter) de fosfaataccu --> ATP en CP
1b)  Creatinefosfaat --> fosfaat aan ADP  --> ATP   (D=die=twee, T=trio=drie)
2a) Melkzuurgisting --> grondplasma
2b) 2 ATP (melkzuurgisting) ipv 36 ATP (aerobe verbranding)
2c) melkzuur wordt in de lever afgebroken er ontstaat weer ATP (energie) 
5) aerobe dissimilatie --> 6 mol CO2; melkzuurgisting --> geen CO2
8) per mol glucose slechts 2 ATP; waardoor je (te snel) niet kunt voorzien in je ATP-behoefte

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Verbranding (aerobe dissimilatie van glucose)
Glucose (C6H12O6)
6 CO2
 6 H2O
38 ATP
6 O2

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide

§5.3 - Energie in voedsel

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Kan wel
Kan niet
Niet essentiële  aminozuren maken van andere aminozuren
Essentiële aminozuren maken van andere aminozuren
De lever kan niet essentiële aminozuren aanmaken

Slide 19 - Drag question

Slide 20 - Slide

Vetten zijn opgebouwd uit:
A
Glucose en vetzuren
B
Glycerol en vetzuren
C
Glycerol en glucose
D
Vetzuren en aminozuren

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Verzadigde en onverzadigde vetzuren

Slide 23 - Slide

Wat is de gezondste vorm van vet?
A
Verzadigd vet
B
Onverzadigd vet

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

timer
10:00
§5.2 Afronden 11 t/m 14
§5.3 

Slide 26 - Slide

11 t/m 14
11 Een jogger, danser of zwemmer gebruikt meer van zijn vetreserves dan een sprinter of hoogspringer.
12

Slide 27 - Slide

O2 verbruik voor 8 gram koolhydraten:
8 x 828 mL = 6624 mL = 6,624 L 
energieopbrengst: 6,624 x 21,1 kJ = 139,77 kJ
O2 verbruik voor 8 gram vetten: 8 x 2019 mL = 16152 mL = 16,152 L
energieopbrengst: 16,152 x 19,5 kJ = 314,96 kJ
Totale energieopbrengst: 139,77 + 314,96 = 454,73 kJ. Percentage energie dat de koolhydraten leveren: 139,77 : 454,73 = 0,31 = 31%.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Wat zijn voedingsvezels?

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Vaatbundels

Slide 34 - Slide

Wat wordt er vervoerd in de houtvaten van een plant?

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Slide

Assimilatie is...
A
Opbouwen van eiwitten uit aminozuren
B
Opbouwen van glycogeen uit glucose
C
Opbouwen van vetten uit glycerol en 3 vetzuren
D
A, B, en C zijn allemaal goed.

Slide 37 - Quiz


Welk proces is in de afbeelding schematisch weergegeven? 
A
Assimilatie (kost energie)
B
Assimilatie (levert energie op)
C
Dissimilatie (kost energie)
D
Dissimilatie (levert energie op)

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide