U.2 parte 1

Hoy es el  13 de mayo de 2020 
Programa para hoy
Repaso
1. Unidad 1 segunda parte   
-El pretérito indefinido de verbos irregulares.
- Het gebruik van :
hace- desde- desde hace
- POR>PARA
Ayer fui al trabajo en metro 





                               y después de trabajar            hice la compra en el supermercado .          
1 / 40
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Hoy es el  13 de mayo de 2020 
Programa para hoy
Repaso
1. Unidad 1 segunda parte   
-El pretérito indefinido de verbos irregulares.
- Het gebruik van :
hace- desde- desde hace
- POR>PARA
Ayer fui al trabajo en metro 





                               y después de trabajar            hice la compra en el supermercado .          

Slide 1 - Slide

 
2. Unidad 2 Primera parte   
¡Qué descanso! ( Wat een rust!)
 p.19   t/m22
oef. 1 t/m6           
1.Lichamsdelen benoemen
2.Ziekteverschijnselen beschrijven
3.Medicijnen vragen bij de apotheek
4.Bijwoorden op -mente. 

Slide 2 - Slide

Los pasados irregulares

Slide 3 - Slide

indefinidos met een onregelmatige stam

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

Het gebruiken van hace, desde, desde hace
Hace ( Geleden):  Heeft aan hoe lang  geleden een gebeurtenis plaatsvond.
 Het wordt met  verleden tijd  gebruikt .
-Hace 3 meses empecé a estudiar español.
( 3 maanden geleden ben ik begonnen met Spaans te studeren).
Desde ( Sinds):  Het wordt gebruikt om een tijdstip uit het verleden aanduiden waarop iets begon wat nu nog gaande is. Het wordt met  tegenwoordige tijd gebruikt.
- Desde febrero estudio español.
( Sinds februari studeer ik Spaans).
Desde Hace (  Sinds): Heeft ook betrekking op iets dat in het verleden is begonnen en wat  nu nog gaande is ,  maar geeft de verstreken periode aan. Normaal gesproken wordt het met tegenwoordige tijd gebruikt. 
- Desde hace tres meses estudio español ( Sinds drie maanden studeer ik Spaans). 

Slide 8 - Slide

¿ Cuando fue la última vez que fuiste al cine
A
hace 4 meses
B
4 meses pasados
C
desde hace cuatro meses
D
desde cuatro meses

Slide 9 - Quiz

Tengo este coche
A
desde hace 2018
B
hace dos años
C
hace enero
D
desde el mes pasado

Slide 10 - Quiz

Ahora tengo 20 años y empecé a trabajar a los 18 . Trabajo ...
A
de 2018
B
desde hace 2018
C
desde hace dos años
D
hace 2018

Slide 11 - Quiz

Vivo en España ..............2015
A
hace 5 años
B
desde
C
desde hace
D
hace

Slide 12 - Quiz

  • reden ( wegens): Uso Internet por comodidad.
  • niet exacte plaats: La farmacia está por aquí     
  • Niet exacte tijd( rond):Voy a España por Navidad.
  • plaats die gepaseerd wordt(door, langs):  Paso por tu casa esta tarde.
  • in ruil voor: He comprado esta camiseta por €10.
  • middel, medium(per,met)
Te llamé ayer por teléfono .

  • doel( voor, om te): Las flores son para Rosa.
  • bestemming  (naar): El tren sale para Madrid. 
  • deadlines, termijn
( voor, op): este ejercicio es  para mañana.
  • voor iemand, 
ontvanger( voor): La sopa es para el niño.
  • standpunt  ( volgens, naar mijn mening) : Para mí internet es necesario .
Por
Para
U 10, oef.10 p.93

Slide 13 - Slide

Kies: por of para

1. Quiero comprar un regalo ______________ mi madre.
2. Podemos ir al centro ______________la tarde.
3. En el Corte Inglés hay perfumes ___________sólo 10 euros.
4. ____________________las madres un perfume siempre es un buen regalo.
5. ¿Quedamos después ____________________tomar un café con Juan?

TB.p.93, ej .10 a,b/ WB.p.98,99 ejs. 19,20

Slide 14 - Slide

Unidad 2 ¡ Qué descanso!
  1. Lichamsdelen benoemen
  2. Ziekteverschijnselen beschrijven
  3. medicijnen vragen bij de apotheek
  4. Bijwoorden op -mente. 

Slide 15 - Slide

En buenas manos
tu centro de salud, descanso y belleza
p.19, oef.1a, 1b
- Lees de tekst
  • ¿ Qué partes del cuerpo se mencionan? (welke lichaamsdelen worden genoemd?
  • ¿ Has estado alguna vez en uno de estos centros?( ben je ooit in een van deze centra geweest?)
  • ¿ Qué tratamiento eliges para tu amigo/-a, tus padres, uno/-a de tus compañeros/-as....? ( welke behandeling kies je voor je vriend/ vriendin, ouders, medestudent.....)

Slide 16 - Slide

lichaam
hand
huid
rug
gezicht
been
oor
voet
oreja
piel
pierna
mano
cara
cuerpo
espalda
pie

Slide 17 - Drag question

Las partes del cuerpo
p.20 "Me duele todo"
- 2a. Completar con las partes del cuerpo .
- Canción de Barrio Sésamo
 ( sesamstraat liedje) 
Escuchar : ¿ Cuántas partes del cuerpo recuerdas? 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Partes del cuerpo de la canción que recuerdas

Slide 20 - Mind map

El diario de Prudencio
p.20, oef.3
Recuerda: 
Pronombres Indefinidos:
- algo, nada,
- alguien, nadie
- nunca

 

Slide 21 - Slide

 - algo ( iets) / nada ( niets)
Als het onkennend woord achter een werkwoord staat , dan komt "no"ervoor.
-nadie(niemand)/ alguien ( iemand).
-nunca( nooit) / siempre ( altijd).

Slide 22 - Slide

timer
3:00
1.algo
2.alguien
3.algo
4.Nadie
5.No tenemos que hacer nada.
6.Hoy no me duele nada.
7. No hay nadie aquí.

Slide 23 - Slide

El diario de Prudencio
p.20
 - oef.3a : Lezen 
  - oef.3b : vul de volgende tabel in met voorbeelden van de tekst.

Slide 24 - Slide

-¿Qué te / le pasa? 
Wat is er met je/ u aan de hand?
-¿Qué le duele? Wat doet u pijn?
Tener :
fiebre (koorts),
tos (hoest), gripe (griep),  
diarrea( diaree), alergia a..(allergie)
Estar:
enfermo/-a ( ziek), resfriado/-a( verkouden), nervioso/-a ( nerveus), 
bien, mal, fatal (zich goed/ slecht / heel slecht voelen).

Slide 25 - Slide

DOLER
TENER DOLOR DE 

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Nombra dos cosas que le duelen a la cantante

Slide 29 - Open question

p.21 -Recuerda: het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp. 
a mí                                        me      gusta/ gustan
a ti                                           te        interesa/ interesan
a él/ ella usted                   le        molesta/ molestan
a nosotros                           nos    duele/ duelen
a vosotros                            os      cuesta / cuestan
a ellos, ellas, ustedes     les     irrita/ irritan

Slide 30 - Slide

WB.p.19 oef.9

Slide 31 - Slide

Sana, sana, colita de rana, si no sanas hoy , sanarás mañana( kusje erop!)
p.21, oef. 4a: Dar consejos ( advies geven):
-Si te duele ... ( la cabeza, la barriga, la espalda....)    ___________
Tomas .... (una aspirina, un té, un paracetamol....)
- Si tienes ........... ( dolor de cabeza, fiebre,  tos,... )___________
Tomas .....(una aspirina, un paracetamol, un jarabe...)
- Si estás .....  (nervioso, cansado, enfermo....)___________
Tomas ......( té relajante), descansas, te quedas en la cama...

Slide 32 - Slide

p.21, oef.4b
¿Qué compra Prudencio en la farmacia?
Expresiones para pedir
- Necesito algo para...( ik heb iets nodig tegen..)
-Tiene algo para..( heb u iets tegen..?)
-¿Qué me recomienda..? ( wat raadt u me aan..)
-¿ No tiene algo más fuerte? ( heeft u niet iets sterkers?



Expresiones para dar consejo:
-Puede tomar... ( u kan nemen..)
-¿ Por qué no toma...?( Waarom neemt u geen...)
-Conviene tomar... ( U zou moeten nemen...)
-Para eso se necesita receta (Daarvoor heeft u een recept nodig)

Slide 33 - Slide

¿ qué compra en la farmacia?

Slide 34 - Open question

P.22 oef.5a
Actividades que pueden producir estrés
- Me produce .................................estrés......( het geef me stress...)
                                       Mucho..........
                                       Bastante.......
                                       Un poco de... 
     No  me produce nada de  ......

Slide 35 - Slide

p.22 oef.6 El secreto de una vida sana
Adverbio( bijwoord) TB. p.125, 126 punt 8.
-  Het is een woord dat  zegt  iets over..............
  • een werkwoord ( paseamos tranquilamente)
  • een bijvoegelijk naamwoord ( El jersey me parece demasiado caro)
  • een andere bijwoord ( el niño comió muy bien).
  • een hele zin (lo que me dices lo creo difícilmente ) .
-Veel bijwoorden worden van een bijvoegelijk naamwoord afgeleid.
De uitgaan -mente komt achter de vrouwelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord of direct achter als het eindigt op een - e of een medeklinker.

Slide 36 - Slide

Bijvoeglijke naamwoord
  • zeg iets over een zelfstandig naamwoord.
la comida sana.
  • Het komt in getal en geslacht met dit zelfstandig naamwoord overeen.

TB p.22 oef. 6c : Tache la forma falsa
Bijwoorden
  • Zeg iets over een werkwoord, een bijvoegelijknaamwoord, een ander bijwoord of een hele zin.
  • Het is onveranderlijk.
  • Het wordt vaak afgeleid van de vrouwelijke vorm van het bijv.naamwoord, als dit is met een accent, behoudt dit (científicamente).
  • sommige bijwoorden hebben  dezelfde vorm als het mannelijk bijvoegelijk ( mucho, poco).
  • Sommige hebben 2 varianten( rápido/ rápidamente)
  • Sommige hebben een eigen betekenis aangenomen ( normalmente, realmente)

Slide 37 - Slide

Adjetivo( bijvoegelijk naamwoord)
Adverbio ( Bijwoord)
un paseo tranquilo
una comida agradable
voy rápido
un coche rápido
tomar mucho café
comer frecuentemente pescado
dormir pocas horas
pensar solamente en el trabajo
escuchar música agradable

Slide 38 - Drag question

Los deberes (Huiswerk)
Unidad 2  Primera parte
WB. p.17 t/m 21
oef. 1 t/m 12

Slide 39 - Slide

¿Cómo has trabajado hoy en clase?
A
Muy bien:))
B
Bien :)
C
Regular :|
D
Mal :(

Slide 40 - Quiz