This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
maak de vragen
Waarom lees ik de tekst
Slide 4 - Slide
Kijk naar de tekst over Leonardo da Vinci. Deze tekst begint op dia 10. Wat voor soort tekst is dit?
A
een gedicht
B
een tekst uit een krant
C
een verhaal
D
een tekst uit een schoolboek
Slide 5 - Quiz
Voor wie is dit een goede tekst?
A
Ik wil iets leren over Leonardo da Vinci.
B
Ik wil iets grappigs lezen over Leonardo da Vinci.
Slide 6 - Quiz
Waar gaat de tekst over? Lees de titel en bekijk de plaatjes. Weet je waar de tekst over gaat?
A
ja
B
nee
C
een beetje
Slide 7 - Quiz
Wat weet ik al over het onderwerp?
Leonardo da Vinci was een uitvinder. Wat weet je al over uitvindingen?Schrijf het op de volgende bladzijde.
Schrijf het op.
Slide 8 - Slide
uitvindingen
Slide 9 - Mind map
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
De tekst ging over Leonardo da Vinci. Waarom is hij beroemd?
Slide 12 - Open question
Wat doe ik als ik het niet meer snap? Lees de tekst. In regel 12 lees je het woord portretten. Je weet niet wat een portret is. Wat helpt je?
A
Er staat een plaatje bij.
B
Er staat een uitleg bij.
Slide 13 - Quiz
Wat is een portret?
A
Een schilderij van bloemen en planten.
B
Een schilderij van de bergen.
C
Een schilderij van een groep dieren.
D
Een schilderij van een mens.
Slide 14 - Quiz
In regel 22 zie je het woord hij. Naar wie wijst hij?
Slide 15 - Open question
Welke vragen zie ik? In regel 44 staat een vraag. Wat is geen goed antwoord op deze vraag. Da Vinci is beroemd, omdat hij:
A
mooie schilderijen heeft gemaakt.
B
ontdekte dat een boom ringen heeft.
C
van de natuur hield.
D
veel dingen heeft uitgevonden.
Slide 16 - Quiz
Welk plaatje past bij de tekst? Lees het stukje onder Uitvinder (regel 16 t/m 22). Da Vinci bedacht dingen om mee te vliegen. Welk plaatje heb je nu in je hoofd? Schrijf op.
Slide 17 - Open question
Da Vinci keek goed naar vogels. Hij wilde weten hoe ze konden vliegen. Welk plaatje past daarbij?
A
B
C
Slide 18 - Quiz
Na het lezen Hoe vat ik samen? Lees het stukje onder Onderzoeker (regel 36 t/m 41). Hoe kun je het stukje het best kort navertellen?
A
Da Vinci was nieuwsgierig.
B
Da Vinci onderzocht de natuur.
C
Da Vinci hield van de natuur.
Slide 19 - Quiz
Kijk nog eens naar de vraag over het woordweb (uitvindingen). Weet je nu meer? Schrijf het erbij. Of schrijf het hieronder.
Slide 20 - Open question
Tijd over? Da Vinci schilderde en vond dingen uit. In museums kun je zien wat hij heeft gemaakt. Wat zou je in het echt willen zien? Schrijf op.