zinsontleden pv, ond, wwg,

Zinsontleding
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 7

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zinsontleding
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft mijn potlood geleend?
A
mijn potlood
B
Wie
C
heeft
D
heeft geleend

Slide 2 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Straks ga ik zonnebloemen kopen voor mijn oma.
A
straks
B
ik
C
zonnebloemen
D
mijn oma

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De commandant bleef toch bevelen uitdelen.
A
bleef
B
bleef bevelen
C
bleef uitdelen
D
bleef bevelen uitdelen

Slide 4 - Quiz

Mijn grote broer
heeft
de lange ladder
tegen de muur
geplaatst.
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde
onderwerp

Slide 5 - Drag question

Vaste volgorde in het ontleden
Ik | geef | een cadeautje


  1. Onderstreep de persoonsvorm
  2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen
  3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
  4. Benoem het onderwerp

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Persoonsvorm
  • Deel van de zin waarin de tijd wordt uitgedrukt van de handeling of gebeuren in de zin.
  • Altijd een werkwoord
  • Geeft aan wat het onderwerp in de zin is of doet

Slide 8 - Slide

Persoonsvorm
                 Zin vragend maken
  • Chris komt vanavond.
  • Komt Chris vanavond?

                   In een andere tijd zetten
  • Er liep een zwarte kat door de tuin.
  • Er loopt een zwarte kat door de tuin.

                    Van enkelvoud naar meervoud of andersom
  • Hij was onverwachts naar Parijs gegaan.
  • Zij waren onverwachts naar Parijs gegaan.

Slide 9 - Slide

Persoonsvorm
Bij de gebiedende wijs kan de persoonsvorm niet in een andere tijd worden gezet.
Wat is de gebiedende wijs
  • Gebod, bevel, verzoek, raad enz
Wel kan je jij, u of u toevoegen
  • Loop maar door
  • Liep maar door
  • Loopt u maar door

Slide 10 - Slide

Werkwoord
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet.
Denk aan: dansen, rennen, eten, fietsen, gamen, werken.

Werkwoorden kun je vervoegen. Dat betekent dat je ze in verschillende vormen kunt gebruiken.
Denk aan gaan, twijfelen, bedenken, zijn, hebben.

(Dit zijn ook werkwoorden, terwijl ze veel minder duidelijk een activiteit aangeven)

Slide 11 - Slide

Onderwerp
(getal) onderwerp
Loos onderwerp

Slide 12 - Slide

Onderwerp
Wie /wat + persoonsvorm
  • Marieke schuift de deuren open        
                             Vraag: Wie schuift?
                             Antwoord: Marieke
           Schuift is PV - Mariek is ondw
Enkelvoud /meervoud  overeenstemt met de persoonsvorm
  • De leeuw brulde van woede. De leeuw = ondw Brulde = PV
       De leeuwen brulden van woede

Slide 13 - Slide

Onderwerp
Het is vaak een loos onderwerp. Het onderwerp heeft geen betekenis

Het staat vaak voor Natuurgebeuren
  • Het regent de hele dag al.
Het een werking aanduidt
  • Het spookte in dat oude huis.
Als je het onderwerp niet kan/wil aangeven
  • Het zat hem niet mee.

Slide 14 - Slide

Onderwerp
Onderwerp                Wie/wat plus persoonsvorm

(getal) onderwerp
De hond blaft / De honden blaffen

Loos onderwerp
Het waait. / Het spookt. / Het zat tegen.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Werkwoordelijk gezegde

Je vindt het werkwoordelijk gezegde door bij het ontleden alle werkwoorden uit de zin te halen.

 
Let op: soms lijkt een woord op een werkwoord, maar is het dat niet.
Ik fiets graag naar school.
Ik heb een nieuwe fiets.

Slide 17 - Slide

Wanneer is het persoonsvorm of werkwoordelijk gezegde?

De persoonsvorm is altijd onderdeel van het werkwoordelijk gezegde. Soms staan er meer werkwoorden in de zin. Die zijn dan ook allemaal onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.

Bijvoorbeeld:
  • Kate heeft alle snoepjes uitgedeeld.
                    Persoonsvorm is heeft
                    Andere werkwoorden uitgedeeld
                               Werkwoordelijke gezegde heeft uitgedeeld
Soms is de persoonsvorm het enige werkwoord in de zin. Dan is de persoonsvorm het hele werkwoordelijk gezegde.
  • Raketten vliegen door de ruimte.
                    Persoonsvorm vliegen
                    Werkwoordelijk gezegde vliegen

Slide 18 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Gisteren heb ik de boodschappen in de koelkast opgeruimd.
A
heb
B
heb opgeruimd
C
heb ik
D
opgeruimd

Slide 19 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De juf kijkt het werk binnen een week na.
A
kijkt
B
kijkt werk na
C
kijkt na
D
kijkt het werk na

Slide 20 - Quiz

Ik kan nu zelfstandig de persoonsvorm vinden in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Ik kan nu zelfstandig het onderwerp vinden in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Ik kan nu zelfstandig het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll