bezittelijk voornaamwoord

Quelle est la date ?
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Quelle est la date ?

Slide 1 - Slide

bezittelijk
voornaamwoord

Slide 2 - Mind map

De bezittelijke voornaamwoorden!
De volgende dia gaat over de bezittelijke voornaamwoorden!

Slide 3 - Slide

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 4 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 5 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (onze) grands-parents
A
nos
B
notre
C
vos
D
votre

Slide 6 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (jullie) mères
A
votre
B
vos
C
son
D
sa

Slide 7 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 8 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) organisation (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 9 - Quiz

Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes in.
Et voilà (onze) _________ photo!

Slide 10 - Open question

Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes in.
(Mijn) ____ idole? C'est Stromae!

Slide 11 - Open question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes naar het Frans.

_________ (haar) grand-père

Slide 12 - Open question

Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes in.
(Hun) _____ chien s'appelle Charlie.

Slide 13 - Open question

Ken je dit schema nog?

Slide 14 - Slide

Kies de juiste vorm van de présent:
Elle __ beaucoup aux films (s'intéresser ).
A
s'intéresse
B
s'intéresses

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste vorm van de présent:
Je __ lave à huit heures du matin (se laver).
timer
1:00
A
te lave
B
me lave

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste vorm van de présent:
Nous ___ amusons à la fête de Léa (s'amuser).
A
nous amusons
B
nous amusez

Slide 17 - Quiz

Vul de juiste vorm in v/d présent:
Il ___ toujours tard (se coucher).

Slide 18 - Open question

Vul zelf het goede antwoord in:
Elles ___ à Paris (s'installer).

Slide 19 - Open question

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer)

Slide 20 - Open question

les verbes en -ir 
finir: 


présent
je finis
tu finis
il finit
nous finissons
vous finissez
ils finissent

Slide 21 - Slide

Ils ... à quelle heure?
A
finis
B
finit
C
finissent
D
finissez

Slide 22 - Quiz

Tu ... quoi?
A
choisissons
B
choisis
C
choisissez
D
choisit

Slide 23 - Quiz

Nous ... le document.
A
remplissons
B
remplissez
C
remplissent
D
remplis

Slide 24 - Quiz

Il ... trop.
A
réfléchit
B
réfléchissons
C
réfléchis
D
réfléchissez

Slide 25 - Quiz

Léa ne ... jamais bien. (réfléchir)

Slide 26 - Open question

Je ... le rouge. (choisir)

Slide 27 - Open question

Vous ... vers 8 heures. (finir)

Slide 28 - Open question

hoe maak je de imparfait voor de ww op -IR

Slide 29 - Mind map

zet in de imparfait:
ils (finir)

Slide 30 - Open question

zet in de imparfait
nous (choisir)

Slide 31 - Open question

zet in de imparfait
je (rougir)

Slide 32 - Open question