1. Houd de zinnen eenvoudig.
- Maak geen zinnen met dubbele punten erin.
- Niet meer dan twee persoonsvormen.
- Geen ingewikkelde constructies:
Ik vind het niet fijn dat als je in de les zit dat je dan geen laptop mag gebruiken. --> Je mag in de les geen laptop gebruiken. Dat vind ik niet fijn.
2. Gebruik zoveel mogelijk zinnen uit de opdracht of uit de tekst. Markeer ze!
3. Controleer of elke zin begint met een hoofdletter.
4. Controleer of elke zin eindigt met punt, vraagteken of uitroepteken (gebruik altijd maar één teken). Niet dit!!!!
5. Zet een komma vóór de woorden want/omdat/maar, nooit erna:
- Ik typ liever, omdat mijn handschrift onleesbaar is.
6. Nummer de punten uit de opdracht. Markeer in opdracht en tekst welke zinnen je voor welk nummer kunt gebruiken.
7. Controleer per nummer of het in je tekst staat. Let op: sommige punten bestaan uit twee onderdelen, bv twee argumenten. Vink af!