This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
1. Vocab quiz
2. Work on your own
Slide 2 - Slide
Vertaal: maybe
A
trouwens
B
misschien
C
moeten
D
zeker
Slide 3 - Quiz
Vertaal: sportswear
A
sportwaren
B
sportplek
C
sportkleding
D
sportpark
Slide 4 - Quiz
Vertaal: often
A
vaak
B
soms
C
overal
D
altijd
Slide 5 - Quiz
Vertaal: building
A
lokaal
B
bouwen
C
uilen
D
gebouw
Slide 6 - Quiz
Vertaal: practise
A
oefening
B
praktijk
C
oefenen
D
praten
Slide 7 - Quiz
Vertaal: use
A
gewoonlijk
B
gebruiken
C
hebben
D
uiterlijk
Slide 8 - Quiz
Wat zie je op de foto? Antwoord in het Engels.
Slide 9 - Open question
Wat zie je op de foto? Antwoord in het Engels.
Slide 10 - Open question
Wat zie je op de foto? Antwoord in het Engels
Slide 11 - Open question
Wat zie je op de foto? Antwoord in het Engels.
Slide 12 - Open question
Welk woord hoort op de lege plek? The offer was: buy one, get one ___!
A
watch
B
free
C
helmet
D
quiet
Slide 13 - Quiz
Welk woord hoort op de lege plek? One of my hobbies is to ___ Netflix.
A
watch
B
free
C
helmet
D
quiet
Slide 14 - Quiz
Welk woord hoort op de lege plek? A ___ protects your head when you fall.
A
watch
B
free
C
helmet
D
quiet
Slide 15 - Quiz
Welk woord hoort op de lege plek? It was very ___, nobody said a word.
A
watch
B
free
C
helmet
D
quiet
Slide 16 - Quiz
Welk woord hoort op de lege plek? Kies uit: over - slim - uitnodigen - goedkoop - broek Vertaal naar het Engels! I want to ___ you to my birthday party.
Slide 17 - Open question
Welk woord hoort op de lege plek? Kies uit: over - slim - uitnodigen - goedkoop - broek Vertaal naar het Engels! My sister is very ___, she always knows what to do.
Slide 18 - Open question
Welk woord hoort op de lege plek? Kies uit: over - slim - uitnodigen - goedkoop - broek Vertaal naar het Engels! The new iPhone is not ___ at all!
Slide 19 - Open question
Welk woord hoort op de lege plek? Kies uit: over - slim - uitnodigen - goedkoop - broek Vertaal naar het Engels! The song is ___ falling in love.
Slide 20 - Open question
1. Digital workbook, unit 3, lesson 1, ***practise more***: