3.1. t/m 3.3.(3M) Kleidung, Farben,Imperativ
1 / 28
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
timer
0:20
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
pink
braun
Slide 6 - Drag question
Beschreibe deinen Pullover:
Mein Pullover ist....
(Schrijf de hele zin op.)
Mein Pullover ist....
(Schrijf de hele zin op.)
Slide 7 - Open question
Beschreibe deine Hose:
Meine Hose ist....
(Schrijf de hele zin op.)
Meine Hose ist....
(Schrijf de hele zin op.)
Slide 8 - Open question
Sleep de woorden naar de juiste afbeelding
das
der
das
die
die
die Mütze
die Stiefel
die Brille
das Kleid
das T-Shirt
Slide 9 - Drag question
Je vraagt in de winkel de verkooper hoeveel de spijkerbroek kost:
A
Entschuldigung, wie viel kostet der Jeansrok?
B
Entschuldigung, kann ich bar bezahlen?
C
Sorry, wie viel kostet die Jeanshose?
D
Entschuldigung, wie viel kostet die Jeanshose?
Slide 10 - Quiz
die
der
der
der
die
der Ring
der Rock
die Jacke
der Turnschuh
die Hose
Slide 11 - Drag question
Je hebt net gevraagd of je in de winkel contant kan betalen. De verkoopmedwerker zegt dat dit kan:
A
Sie können leider nur mit Karte bezahlen.
B
Bar bezahlen ist nicht möglich.
C
Nemen Sie doch den Kassenbon mit.
D
Natürlich können Sie bar bezahlen.
Slide 12 - Quiz
die
der
die
die
die
die Socken
die Jeans
die Ohrringe
die Kette
der Pullover
Slide 13 - Drag question
Welche Farbe
hat der Gürtel?
hat der Gürtel?
Slide 14 - Open question
Welche Farbe hat Jacke?
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
du-vorm:
_____ (leben) dein Leben!
In welke volgorde pak je dit aan?
_____ (leben) dein Leben!
In welke volgorde pak je dit aan?
A
1.) Bepaal du/ihr of Sie-vorm
2.) vervoeg het werkwoord
3.) Haal als nodig -t/-st weg
4.) Pas woordvolgorde in de zin aan.
B
1.) Bepaal du/ihr of Sie-vorm
2.) Haal als nodig -t/-st weg
3.) Pas woordvolgorde in de zin aan.
C
1.) vervoeg het werkwoord
2.) Haal als nodig -t/-st weg
3.) Pas woordvolgorde in de zin aan.
D
1.) vervoeg het werkwoord
2.) Haal als nodig -t/-st weg
3.) Pas woordvolgorde in de zin aan
4.) Bepaal du/ihr of Sie-vorm
Slide 19 - Quiz
Schrijf stap voor stap op hoe je de Imperativ toepast voor deze zin. Gebruik de du-vorm
__________(sagen) es ihr morgen!
1.) Welke vorm?
2.) Vervoegen van het werkwoord
3.) -st/t eraf of niet?
4.) Woordvolgorde in de zin
__________(sagen) es ihr morgen!
1.) Welke vorm?
2.) Vervoegen van het werkwoord
3.) -st/t eraf of niet?
4.) Woordvolgorde in de zin
Slide 20 - Open question
Schrijf stap voor stap op hoe je de Imperativ toepast voor deze zin. Gebruik de du-vorm
__________(schreiben) die Email!
1.) Welke vorm?
2.) Vervoegen van het werkwoord
3.) -st/t eraf of niet?
4.) Woordvolgorde in de zin
__________(schreiben) die Email!
1.) Welke vorm?
2.) Vervoegen van het werkwoord
3.) -st/t eraf of niet?
4.) Woordvolgorde in de zin
Slide 21 - Open question
Sie-vorm
_______(tragen) meinen Rucksack!
(Schrijf de hele zin op.)
_______(tragen) meinen Rucksack!
(Schrijf de hele zin op.)
Slide 22 - Open question
du-vorm
______(machen) die Hausaufgabe!
(Schrijf de hele zin op)
______(machen) die Hausaufgabe!
(Schrijf de hele zin op)
Slide 23 - Open question
ihr-vorm
______(machen) die Hausaufgabe!
(Schrijf de hele zin op)
______(machen) die Hausaufgabe!
(Schrijf de hele zin op)
Slide 24 - Open question
Ich verstehe den Imperativ
😒🙁😐🙂😃
