De vroege Middeleeuwen

De vroege Middeleeuwen
Karel de Grote en het leenstelsel
500 n. C. tot 1000 n. C.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

De vroege Middeleeuwen
Karel de Grote en het leenstelsel
500 n. C. tot 1000 n. C.

Slide 1 - Slide

timer
2:00
Wat weten jullie al over de middeleeuwen?

Slide 2 - Mind map

200.000 v.C. tot 3000 v.C.
3000 v.C. tot 500 n.C.
500 n.C. tot 1000 n.C.
1000 n.C. tot 1500 n.C.
1500 n.C. tot 1600 n.C.
Grieken & Romeinen
Jagers & Boeren
Ontdekkers & Hervormers
Monniken & Ridders
Steden & Staten

Slide 3 - Drag question

Over welke gebeurtenis gaat deze afbeelding en wat heeft het met de middeleeuwen te maken?

Slide 4 - Open question

Eerst de naam: 
De Middeleeuwen
  • De tijd na het Romeinse Rijk (Oudheid) en vóór de Nieuwe Tijd
  • Het ligt in het midden van die twee perioden: tussenperiode

  • Ongeveer tussen 500 en 1500

  • Vroege Middeleeuwen: 500-1000
  • Late Middeleeuwen: 1000-1500

Slide 5 - Slide

Onrustige tijden in Europa
500-800



  • Na de val van het West-Romeinse Rijk waren er veel oorlogen
  • Reizen was gevaarlijk en de meeste mensen leefden in dorpjes.

  • Grote steden, zoals Rome, waren er niet (meer)

Slide 6 - Slide

Waarom is het in 500 tot 800 n.C. erg gevaarlijk in Europa? Wat heeft het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk hiermee te doen?

Slide 7 - Open question

Het Frankische Rijk 751 - 870


  • Het Frankische volk kreeg de macht over een groot deel van Europa.
  • De bekendste Frankische koning was Karel de Grote.  

  • In het jaar 800 werd hij zelfs keizer van het Heilige Roomse Rijk

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Noem vier landen van nu die tot het rijk van Karel de Grote hoorde.

Slide 10 - Open question

Het Leenstelsel

  • Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen.
  • Daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten

  • Zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen. 
  • Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
  • Het leenstelsel heet ook wel: feodalisme

Slide 11 - Slide

De leenman
De leenheer:
Karel de Grote
Het leen (de grond) dat de leenman 'in leen' krijgt.
De vier plichten van een leenman:
  • Hij moest trouw zweren aan de koning; 
  • Hij moest zijn gebied besturen en er recht-spreken;
  • Hij moest jaarlijks belasting aan de koning betalen; 
  • Als er oorlog was in het Rijk, moest hij met zijn eigen soldaten meevechten in het leger van de koning.
De leenman zweert trouw aan zijn leenheer, Karel de Grote.

Slide 12 - Slide

Het Frankische Rijk valt uiteen
  • Het rijk werd na de dood van Karel de Grote en zijn zoon Lodewijk de Vrome steeds meer verdeeld en verdeeld en verdeeld...
  • De edelen die deze gebieden bestuurden, 'vergaten soms maar even' dat zij dit gebied officieel nog steeds in leen hadden van hun leenheer!

  • Of ze leenden het weer verder uit aan achterleenmannen...

Slide 13 - Slide

Leenstelsel
Koning
Hij is de baas van heel het land. Hij reisde vaak door zijn koninkrijk om alle leenmannen (vazallen) te controleren. 
gele pijlen
De leenheer geeft een stuk grond in leen aan de leenman. De leenman mag hieruit een inkomen halen (deel v/d belastingen). In dat gebied is hij de hoogste machthebber als de koning niet aanwezig is.

De leenman krijgt dus macht, aanzien en rijkdom.
blauwe pijlen
De leenman moet trouw zweren aan de koning. Hij moet beloven om hem bij te staan met raad & daad

  • Raad = advies, dus als er een probleem was in het koninkrijk dan kon de koning zijn leenmannen vragen om mee te denken. Of als er nieuwe wetten gemaakt moesten worden dan kon hij ook advies vragen.
  • Daad = dat hij dingen moest doen, bijvoorbeeld rechtspreken volgens de wetten van de koning, het gebied besturen, het gebied veilig houden en de koning helpen als er ergens oorlog in het koninkrijk een oorlog uitbreekt.
Leenman
Zij behoorde tot de hoge adel (graven en hertogen) en kregen een stuk van het koninkrijk om namens de koning te besturen en hier recht te spreken.
Achterleenman
Dit is de leenman van een andere leenman. Zij hebben dezelfde afspraak en verplichtingen als de leenmannen, alleen zij zweren geen trouw aan de koning maar aan hun leenheer (dus de leenman v/d koning).

Slide 14 - Slide

1. Hoe worden de mannen op paarden genoemd?

2. Deze mannen waren allemaal van adel, kun je uitleggen waarom dit zo was?

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Drag question

Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.

Slide 17 - Quiz

Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw
belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.

Is deze uitspraak goed of fout?
De man helemaal links op de afbeelding is Karel de Grote.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw
belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.

Is deze uitspraak goed of fout?
Karel de Grote wordt nu de leenheer van de leenman
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quiz

Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw
belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.

Is deze uitspraak goed of fout?
De afbeelding is een directe bron over Karel de Grote.
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quiz

Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw belooft een
leenman trouw aan Karel de Grote.

Is deze uitspraak goed of fout?
De afbeelding gaat over de manier waarop Karel de Grote zijn land bestuurde
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quiz

Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B
Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Wat heb je geleerd na deze les?

Slide 24 - Mind map

Heb je nog vragen na deze les?

Slide 25 - Mind map